Title: Een Reisje door de Republiek Costa-Rica
Author: M. Saillard
Release date: November 17, 2006 [eBook #19835]
Language: Dutch
Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
Aankomst te Punta Arenas.—Een mengelmoes van rassen.—Op weg naar San José, de hoofdstad der republiek.—Onbegaanbare wegen, en spoorwegen.—San José.—Een wandeling door de stad.—Een theater zonder tooneelspelers.—De vreemdelingen te Costa-Rica.—Het bestuur; onderwijs; leger; politie.—De verbindingswegen.
De spoorweg zal de ongebaande wegen vervangen.
Guatemala en Costa-Rica zijn, als ’t ware, de twee polen van Midden-Amerika; het eerste kan als de Noord-, het tweede als de Zuidpool worden beschouwd. Het woord polen is hier, hoewel wij ons midden in de tropen bevinden, toch niet misplaatst; want in de twee hoofdsteden, Guatemala en San José, die beiden tamelijk hoog zijn gelegen, heerscht des winters strenge koude. Deze beide republieken, niet ver van elkander verwijderd, ofschoon hun grenzen elkaar niet raken, en waarvan de bewoners ternauwernood met elkaar bekend zijn, bieden toch beiden veel belangrijks aan den gewonen reiziger zoowel als aan den kunstenaar of diplomaat.
Een jonge dame uit de omstreken van San José.
Te Salvator heerscht de gele koorts; Honduras is bijna ontoegankelijk, en men leert in deze streken toestanden van barbaarschheid kennen, die herinneren aan de middeleeuwen; te Nicaragua, hoe belangwekkend ook door zijn ontworpen kanaal, is de hitte ondragelijk. Guatemala hebben wij indertijd bezocht en onze bevindingen omtrent die streken medegedeeld; het is interessant, deze republiek te vergelijken bij Costa-Rica.
Costa-Rica ziet, om zoo te zeggen, door twee vensters uit op twee verschillende Oceanen; den Atlantischen ter eener, den Stillen Oceaan ter anderer zijde. Costa-Rica is feitelijk slechts een zeer smalle strook gronds, een soort van terras tusschen twee zeeën, ter halver hoogte van een keten van vulkanische gebergten. Maar deze hoogvlakte, gemiddeld 1000 voet boven de oppervlakte der zee gelegen, wordt bewoond door een bevolking, die eenigszins verschilt van de overige Spaansch-Amerikanen, en meer tot een geheel versmolten is. In sommige opzichten is Costa-Rica de modelstaat der amerikaansche republieken. [378]
Betreden wij het van de zijde van den Stillen Oceaan.—Punta Arenas, de havenplaats, waar men aan wal stapt, is in de bocht van een prachtige golf gelegen, waarin een geheel eskader zou kunnen manoeuvreeren. Aan beide zijden der baai dalen hooge gebergten af naar de kust en laten hun steile rotswanden bespoelen door het kalme water, dat bijna geen zee meer kan genoemd worden, want sterk stroomende rivieren storten zich in deze baai van Fonseca uit. Dikwijls stort een schuimende waterval van een hoogte van duizend voet. Het lauwe water is vol visch, terwijl men dikwijls groote schildpadden ziet, die zich in paren, of alleen, op de golven laten wiegelen.
Punta Arenas heeft zijn naam, die Zandige Punt beteekent, te danken aan zijn ligging. Het plaatsje ligt op de uiterste punt van een zeer zandig voorgebergte. De ontscheping gaat gemakkelijk, want de zee is hier in deze stille golf lang niet zoo onstuimig als in de havens van Salvator of Guatemala. Langs een kleine pier komen wij zonder ongevallen in de stad. Punta Arenas is de belangrijkste havenplaats langs de geheele kust van den Stillen Oceaan in Midden-Amerika, en allerbekoorlijkst gelegen. In alle straten verheffen zich reusachtige palmboomen, die de kleine, meest van hout gebouwde huisjes overschaduwen. Daar ons bezoek een officieel tintje had, kwam de Gouverneur ons met muziek voorop begroeten. Nadat een paar welkomstdronken waren uitgebracht, deden we een uitstapje in de omstreken. ’t Is in Punta Arenas verbazend warm, en het wordt bijna als iets ondoenlijks beschouwd, het er een geheel jaar achtereen uit te houden. Alleen bananen en krokodillen tieren buitengewoon in die hitte, maar de inwoners hebben er geducht onder te lijden. In de deuren der winkels stonden overal Chineezen. De geheele kust van den Stillen Oceaan, van San Francisco tot Valparaiso, wemelt trouwens van burgers van het Hemelsche Rijk. Chineesche koks, kleermakers, schoenmakers en waschlui verdringen er niet alleen de inboorlingen, maar concurreeren ook, en met goed gevolg, met de vreemdelingen, zoodat Noord-Amerika zijn deuren reeds voor hen heeft gesloten, en Costa-Rica heeft sedert eenigen tijd dat voorbeeld gevolgd. We zagen ook negers, Indianen en allerwonderlijkste staaltjes van onze natuurgenooten, het product eener mengeling van alle mogelijke rassen; zonderling genoeg, de eenige bewoners, die door de gele koorts of de moeraskoorts worden verschoond.
Nadat wij nog een visite bij de vrouw van den Gouverneur hadden gemaakt, namen wij van hem afscheid. Ik bespeurde bij dat bezoek tot mijn genoegen, dat onze taal in deze staten van Z. Amerika nog zeer in eere wordt gehouden. Onze romanschrijvers genieten er de waardeering, die zij verdienen, en onze litteratuur bekleedt er een eereplaats. Terwijl John Bull en zijn neef Jonathan, die niet minder vasthoudend en nog ondernemender is dan hij, in Midden-Amerika krachtig opkomen voor hun taal en hun handel, moest Frankrijk evenzeer pogen, de beoefening der fransche taal, die zoo populair en zoo gemakkelijk te verspreiden is, te bevorderen. Het is vooral de taak onzer consuls, hiertoe mede te werken. De heer Jorre, onze consul te Costa-Rica, verdient in dit opzicht grooten lof, daar hij door zijn invloed en tact reeds de kern heeft weten te vormen eener fransche kolonie.
Een extra-trein zou ons van Punta Arenas brengen naar Esparleta, een station van de toekomstige lijn, die de twee Oceanen zal verbinden. Thans houdt deze spoorweglijn reeds op op 20 kilometer van de kust. Het wil ook heel wat zeggen, het aanleggen van zulk een Zuid-amerikaanschen spoorweg. Voor al deze staten zijn spoorwegen een noodzakelijk vereischte, daar zij de onbegaanbare wegen vervangen, overal nieuw leven brengen, het land hervormen, en der beschaving toegang verleenen. Costa-Rica, Nicaragua, Honduras en Guatemala hebben allen reeds hun denkbeeldig spoorwegnet ontworpen. In enkele havens verneemt men het gefluit van een locomotief, maar nergens is nog de verbindingslijn tot stand gebracht, die de beide zeeën zal vereenigen. Te Costa-Rica heeft de schoonbroeder van den President den aanleg dezer lijn ondernomen. Men verwachtte, reeds binnen een jaar reizigers en koopwaren over de landengte te kunnen vervoeren, maar nu is men reeds drie jaren aan het werk geweest, en de duur der concessie is nog met twee jaar verlengd moeten worden. Het is een te rijke bron van inkomsten voor belanghebbenden, om die zoo spoedig weder te laten verloren gaan.
De extra-trein, die ons om drie uur zou komen halen, was eerst om zeven uur op het appèl. Daar al het materiaal van de maatschappij dan ook uit één locomotief en één waggon bestaat, is het niet te verwonderen, dat wij eerst aan de beurt komen, als het loopende werk is afgedaan. We vertrokken onder hoerageroep en gewuif met zakdoeken. De weg steeg zigzags-gewijze, te midden van een tropisch weelderigen plantengroei, tot we aankwamen in Esparleta, een onbeteekenend station. Hier wachtte ons een uitstekend diner, dat werd opgeluisterd door geestdriftvolle toasten. Een goedaardige geestelijke bracht o. a. een dronk uit op Frankrijk, “het vaderland van Chateaubriand en Victor Hugo, de bakermat der edelste denkbeelden, het brein der wereld”. Ik werd haast verlegen bij al dien lof, en ik bedankte den goeden man hartelijk, die bij zijn bezoek aan de wereldtentoonstelling in 1889 zulke overstelpende indrukken scheen te hebben ontvangen.
Om vier uur ’s morgens stonden wij op, om te paard, en in twee gedeelten, een van 40 en een van 22 kilometer, den afstand af te leggen, die Punta Arenas scheidt van de hoofdstad. Het pad, dat wij volgden, kon men bezwaarlijk een weg noemen; nu eens ging het door glibberige slijkpoelen, dan omhoog langs steenachtige, steile hellingen. Het is trouwens onmogelijk, in Z. Amerika een weg zóó te onderhouden, dat hij voor voertuigen begaanbaar is, want van Mei tot October regent het, alsof de sluizen des hemels zijn doorgebroken. Alles wordt weggespoeld en medegevoerd, wegen, bruggen, en spoorwegrails. Elk jaar moet de schade hersteld worden, in het regenseizoen aangericht; het is werkelijk een Danaïden-arbeid. Men onderhoudt hier geen wegen meer, doch legt liever spoorwegen aan, die [379]beter tegen deze schadelijke invloeden bestand zijn. Om groote afstanden af te leggen, bedient men zich van de kleine, inheemsche paardjes. Het zijn poneys, die er treurig verwaarloosd uitzien. Hun woeste manen fladderen in den wind, en zij hebben nooit in hun leven met borstel of roskam kennis gemaakt. Van hun geboorte af aan zwerven ze in de prairie, en slapen buiten. Als ze hard werken, krijgen ze soms wat maïs, maar dikwijls laat hun meester het aan hen zelf over, om voedsel te vinden. Hoe weinig zorg ook aan hen wordt besteed, deze kleine paardjes, met hun sterke, ranke pooten, kunnen zeer lange afstanden afleggen. Op moeilijke punten moet men hen hun gang laten gaan en de teugels slap laten hangen; dikwijls ziet men ze stilstaan, een poot uitsteken, den grond als ’t ware verkennen, en dan achteruit stappen om een anderen weg te kiezen. Dan hebben ze een gevaar ontweken, waarvan de reiziger geen vermoeden had. Wie niet in deze streken heeft gereisd, kan zich geen flauwe voorstelling vormen van de moeilijkheden, die zulke ongebaande wegen opleveren. Soms zakken paard en ruiter halverwege in een diepen kuil, soms stappen ze langs paadjes niet breeder dan een dakgoot, waar een ander paard den reiziger stellig in den afgrond zou doen storten. De eenige fout van deze spaansche paardjes is hun gewoonte om altijd in een sukkeldrafje te gaan.
Aan den weg naar de hoofdstad liggen verschillende bezittingen, die over ’t algemeen goed onderhouden zijn. In Guatemala staat de reiziger dikwijls verbaasd over het verwaarloosde voorkomen van velden, wegen en akkers, doch hier krijgt men aanstonds den indruk, dat Costa-Rica goed wordt bebouwd en vlijtig onderhouden. Er zijn hier dan ook, zooals mij later bleek, verscheiden kleine grondbezitters, die uit hun bescheiden eigendom goede winsten trekken. Van iets dergelijks is geen sprake in Guatemala, waar alleen de groote hacienda’s, die koffie verbouwen, onderhouden worden, en de Indiaan, die voor anderen arbeidt, niets bezit. De weg is hier en daar met groote steenen geplaveid en wordt zeer druk begaan. Het was de eenige verbindingsweg, eer de atlantische spoorweg werd aangelegd. De meeste wagens, die wij tegenkomen, zijn bespannen met een paar ossen, die een lichte kar tusschen twee dichte wielen trekken, daar anders het taaie slijk toch de spaken zou bedekken. Een drijver ment het span, evenals bij ons in de provincie Bearn. Met een langen, puntigen stok weet hij de dieren te leiden, en door fluiten laat hij ze stilstaan of zich weer in beweging zetten. Dikwijls stapt de voerman op lastige plekken af, en zet uit de verte de dieren aan, zonder zichzelf aan gevaar bloot te stellen. Op dezen weg ontmoeten wij geen Indianen, maar blanken met een zeer donker gekleurde huid. Zij dragen het europeesch kostuum. De boeren gaan hier meestal blootsvoets; ze dragen de broek tot de knieën opgestroopt, en een puntigen stroohoed op het hoofd. Over ’t algemeen zien ze er zindelijk uit.
De weg blijft steeds stijgen, wij trekken de helling van het gebergte langs. Het mooiste en moeilijkste gedeelte van onzen weg is de tocht over de Aguacate, die 3000 voet hoog is. Het is merkwaardig met hoeveel geduld en omzichtigheid de kleine paardjes die lange en steile hellingen beklimmen. De stijgende weg maakt niet minder dan zes-en-vijftig scherpe bochten en is bijna loodrecht in den berg gehouwen. Op den top aanschouwen we den onafzienbaren spiegel van den Stillen Oceaan, maar den Atlantischen bespeuren we niet. Het kan dus niet op deze plek zijn geweest, dat Alvarado, een andalusisch kapitein, op de knieën is gevallen, om den Almachtige te danken voor de schoonheid van het tafereel, dat zijn oogen mochten aanschouwen. Wij, meer nuchtere stervelingen, keken lang naar de prachtige golf, die zich, bezaaid met kleine eilandjes, aan onze voeten uitstrekte. Op vele mijlen afstand konden we de stoombooten volgen, die naar Panama voeren, of uit de havens in het noorden van Midden-Amerika terugkeerden. Het geheele landschap dat ons omringde, was verrukkelijk groen; wij zagen prachtige boomen, en hoewel Costa-Rica geen uitgestrekte wouden bezit, was dit toch een zeer boschrijke streek. Ongelukkig is het, dat hier, evenals in Mexico en geheel Midden-Amerika, de bosschen onverbiddelijk worden geveld. Dit is jammer, want, waar men den blik ook richt, het is altoos een genot voor het oog, begroeide heuvels te zien, waartusschen de met verschillende veldvruchten bebouwde akkers afwisseling van tinten aanbrengen.
Wij begonnen nu beurtelings te dalen en te stijgen, terwijl we ons aan alle zijden door neerstortende watervallen of stroomende rivieren zagen omringd. Dikwijls waren de bergen in nevelen gehuld, waarin de zon vreemde lichteffecten tooverde, en soms scheen het alsof wij voorwaarts gingen op een in de lucht zwevenden weg.
Men heeft Costa-Rica om de schilderachtigheid van het bergland dikwijls amerikaansch Zwitserland genoemd. Het doet werkelijk wel eenigszins denken aan Zwitserland, maar hier is natuurlijk geen spoor van sneeuw. Bergen van 3000 voet hoog, en werkende vulkanen—maar geen gletschers. Als men nagaat, hoe op een afstand van nog geen vijf uren alles verschroeit en de inwoners lijden onder de verschrikkelijke hitte daar beneden, vindt men het vreemd, hier in de bergen geen sanatoria aan te treffen.
Langs een gestadig dalende berghelling kwamen wij te Athene, een groot dorp, waar wij zouden overnachten. Het hotel, waar wij afstapten, was veel beter dan dergelijke gelegenheden, die wij in Guatemala hadden aangetroffen. Het ameublement van de kamers was zeer eenvoudig, maar het eten was goed en werd behoorlijk opgediend. Ik herinner mij, eenige dagen te hebben doorgebracht in een hotel te Antigua, de oude hoofdstad van Guatemala, waar de onverschillige kellners ons wel vele schotels voorzetten, doch alles bijna oneetbaar was door het vuil. Iedereen daar in huis maakte leven, den geheelen nacht door, tot vijf uur ’s morgens, zonder zich in ’t minst er om te bekreunen, dat de nachtrust der gasten werd gestoord. Hier ging ten minste alles ordelijk en behoorlijk toe.
Wij waren reeds vroeg weer op het pad. Eerst strekte de weg zich uit in een rechte lijn, om plotseling naar de laagte af te dalen, bij een mooie [380]oude brug, door Spanjaarden gebouwd, waaronder een bruisende rivier stroomde, en waarbij enkele witte huisjes stonden. Dit was Alajuela, het punt, waar de tak van den spoorweg begint, die van hier naar de hoofdstad loopt. Het plaatsje bezit een fraai monument, door een Franschman opgericht. Het stelt een soldaat voor, die zijn leven opofferde om de stad te beschermen, bij een inval van amerikaansche vrijbuiters. Het merkwaardigste van de zaak is, dat deze inwoner van Costa-Rica een neger was; doch dapperheid is dan ook een deugd, niet uitsluitend eigen aan het blanke ras. Tusschen het dorp Athene en Alajuela ontmoetten we vele boeren, die kudden kleine, zwarte varkens naar de markt brachten. Al deze lieden, mannen, vrouwen en kinderen, hadden een blanke huid. Zooals de President der Republiek, Don Pablo Iglesias zeide: “Indianen vindt men niet meer in Costa-Rica; wie hier bruin ziet, is bruin van de zon”. Het is waar dat het blanke ras hier geheel overheerschend is geworden; de Spanjaarden hebben niet alleen de Indianen verdrongen, maar ook de enkele achterblijvers zijn van lieverlede verdwenen.
De lijn van San José naar Puerto Limon aan den Atlantischen Oceaan gaat over bruggen die diepe afgronden overspannen.
De trein, waarmede wij naar de hoofdstad reisden, deed met zijn doorloopende waggons aan die der Vereenigde Staten denken. Amerikaansche spoorwegkoningen voeren dan ook het beheer over de spoorweglijnen van Midden-Amerika; in Guatemala is het Huntington, uit Californië, in Costa-Rica Keeth, de groote bezitter der bananen-plantages. De waggons zijn uitstekend ingericht. De zitbanken, met geel leer bekleed, zijn zacht en gemakkelijk en overal hangen spiegels, waarin wij onze vermoeide trekken en met slijk bedekte kleeding zagen teruggekaatst. De spoorweglijn liep langs een weg, die beplant was met koffieboomen, en die herhaaldelijk door kleine kanalen werd doorsneden. We kwamen langs kleine stations, waar een levendig verkeer heerschte. In tegenstelling met Guatemala, dat op een kale en verlaten hoogvlakte ligt, en waaromheen op vijftig kilometer in den omtrek geen belangrijke stad wordt aangetroffen, is San José, de hoofdstad van Costa-Rica, midden in het dichtst bevolkte gedeelte der republiek gelegen.
Heredia, Alajuela, Carthago, zijn allen kleine steden, die als zwermende bijen schijnen uitgevlogen van den korf, die zich in San José bevindt. Op dit plateau wonen 200 000 menschen, en al is de hoofdstad zelf een kleine plaats van 30 000 inwoners, er is altijd een levendig verkeer.
Bij een bocht van den weg kregen wij de stad in het gezicht. Een menigte kleine huizen, wegschuilend in het groen, en hier en daar eenige witte koepels, glinsterend in de zon, dit was de eerste indruk, dien wij van de hoofdstad van het schoone land ontvingen.
San José is een alleraardigst, zindelijk stadje, waar overvloed van water is, een waar paradijs van groen.
De benedenste hellingen van een uitgedoofden vulkaan, de Irazu, dalen langzaam glooiend af, tot vlak bij de stad, en dit gezicht geeft een karakter [381]van grootschheid aan het landschap, dat anders een europeeschen tint vertoont.
Als al de hoofdsteden van Midden-Amerika, is San José naar den Stillen Oceaan gekeerd; maar toch ligt deze stad meer dan de anderen zóó, dat zij op beide zeeën uitzicht heeft, en zoowel naar China, als naar Europa gericht is. Terwijl echter Guatemala, San Salvador, en Nicaragua door spoorwegen met den Stillen Oceaan zijn verbonden, gaat van San José een directe verbindingslijn naar den Atlantischen Oceaan. Deze omstandigheid is niet zonder invloed gebleven, het schijnt, alsof de denkbeelden en de kleederdracht van het westen hier meer ingang hebben gevonden dan elders. Alles is hier echt amerikaansch, van spaanschen invloed geen spoor; geen getraliede vensters, geen nauwe, en slecht geplaveide straten, maar europeesch gebouwde huizen van rooden baksteen, twee verdiepingen hoog, met opschuiframen, die van boven kunnen worden neergeschoven, juist als in Londen. De stad is trouwens nog niet lang geleden gebouwd; de oude hoofdstad Carthago is een spaansche stad gebleven. Hier in San José zijn de straten zeer goed onderhouden; een rijtuig bracht ons tot aan de deur van ons hôtel. De smalle trottoirs zijn met groote vierkante steenen geplaveid.
De weelderige vegetatie in een bananenplantage.
In Guatemala hoort men van niets anders spreken dan van het rijzen en dalen der koffieprijzen, maar men ziet er zelfs geen zak koffieboonen door de stad vervoeren; de koffieplantages liggen zeer ver verwijderd van de stad.
Te San José echter wordt op de hoogvlakte zelf, waar de stad is gelegen, het zoo gewilde voortbrengsel verbouwd, bewerkt, en verzonden.
Wij hadden reeds van te voren van San José hooren vertellen dat het eigenlijk een europeesche stad was; “men had er zelfs electrische trams”. Die trams bleken thans uit een enkel lijntje te bestaan; maar dit was dan ook een “schoone zaak,” die het menschdom te Costa-Rica blijkbaar “veel vermaak” schonk. Hoewel dit vervoermiddel in de kleine stad bepaald overbodige weelde mocht heeten, maakte de tram door de luiheid der bewoners toch uitstekende zaken. De tramlijn liep rechtuit van het eene eind van de stad naar het andere, en daar de verstandige directie elke “car” van prachtige electrische verlichting had voorzien, zat ’s avonds de tram vol fraai uitgedoste negerinnen, mulattovrouwen, en zelfs elegante dames, die voor haar genoegen een ritje deden, en haar toiletten lieten bewonderen. Als een schitterend verschijnsel gleed de tram voorbij, en de inwoners, die ’s avonds aan hun deur een luchtje stonden te scheppen, konden zoodoende op hun gemak de schoonheden van de stad bewonderen; de tram voldeed in dit opzicht haast even goed als een five o’clock tea. “Kom lieve, laten we hier uitstappen, [382]om een hoed voor je te kiezen,” hoorde ik in zuiver Engelsch achter mij zeggen. Ik keerde mij om en zag, dat de spreekster een negerin was, die met een vriendin uit den tram wipte, en afstapte op een schitterend verlicht winkelraam. De uitstallingen zijn hier werkelijk heel aardig, en aan “Nouveauté’s de Paris” is geen gebrek. Den geheelen nacht blijft licht in de winkels branden, ook al zijn ze gesloten, wat den nachtelijken wandelaar ten goede komt.
De straten van de stad zijn smal, maar bijzonder druk en levendig. Terwijl in Guatemala na negen uur ’s avonds elke stad uitgestorven schijnt, ziet men hier tot laat in den nacht groepjes mannen staan praten. Vrouwen gaan zoo laat niet uit. Wie over dag in San José gaat wandelen, richt zijn schreden naar een plantsoen midden in de stad, dat heel klein en om de waarheid te zeggen, heel leelijk is. Des Zondags wordt daar muziek gemaakt door de militaire kapel. Meer afgelegen, en veel minder druk bezocht is een ander, grooter park, dat hoog gelegen is, buiten de stad, en waar het een genot was, te vertoeven. Lanen, beschaduwd door zwaar geboomte, fraai aangelegde perken vol tropische bloemen, een rustieke houten brug over een meer, dat alles moest toch genoeg aantrekkingskracht bezitten, om wandelaars te lokken. Maar niemand die zich zoo ver waagt, het park is een kwartier buiten de stad gelegen, en in Midden-Amerika wil dit zooveel zeggen als bij ons een paar uren.
Ten noorden van de hoofdstad strekt zich een groote vlakte uit, de Sabane genoemd. Men heeft er een terrein voor wedrennen aangelegd, waar de renbaan zulke gevaarlijke bochten maakt, dat bij elke feestelijke bijeenkomst paarden of jockeys een ongeluk krijgen. Het zal sportliefhebbers misschien interesseeren, dat in Costa-Rica de paarden, die het eerst den eindpaal bereiken, zelfs zonder ruiter, als prijswinners worden beschouwd.
Al stellen de bewoners hun mooiste wandelplaats niet zeer op prijs, zij zijn er wel degelijk op gesteld, gelegenheden te bezitten, om zich des avonds te vermaken. Te dien einde heeft men een prachtig theater laten bouwen, dat in Parijs of eenige andere groote wereldstad volstrekt niet misplaatst zou zijn. Jaren heeft het geduurd, eer dat grootsche bouwwerk was voltooid, nadat de bouw eerst was afgebroken, om later te worden hervat. Het heeft twee en een half millioen piasters, of zeven millioen francs gekost, en de regeering heeft het slechts kunnen voltooien door het heffen van een nieuwe belasting. Het doet, uit de verte gezien, aan het Theâtre français te Parijs denken, ofschoon de afmetingen bescheidener zijn. Als men binnentreedt, komt men in een prachtige voorhal, met marmeren zuilen. Rechts is een buffet voor dames, links voor heeren, alles even sierlijk ingericht. Het parterre is zeer ruim, en de zitplaatsen zijn bijzonder gemakkelijk. De presidentsloge, in het midden tegenover het tooneel, heeft een beschilderde zoldering, waarop het beeld der Gerechtigheid prijkt, met een gulden twijg in de hand. De foyer is buitengewoon rijk ingericht. Twee breede steenen trappen leiden naar een prachtigen salon, met hooge vensters, en een ruim balkon, waar de toeschouwers zich kunnen vertreden. Groote spiegels weerkaatsen de vele schilderijen, en het beschilderde plafond, waarop de muzen van den dans, de dichtkunst en het treurspel zijn voorgesteld, ontworpen door een italiaansch schilder. Kleine nevensalons vormen gezellige hoekjes, waar, naar men mij verzekerde, druk wordt geflirt. Het eenige, wat op dien foyer zou zijn aan te merken, is de ietwat overladen opschik en het vele verguldsel. Een ding ontbreekt slechts in dit model-theater, namelijk: acteurs. Reeds drie jaren wordt het alleen geopend bij de verwelkoming van een nieuwen president. Het fraaie gebouw staat leeg; want geen enkel tooneelgezelschap waagt het, zoover van Europa zijn repertoire ten beste te geven. Men vraagt zich niet zonder medelijdende verwondering af, of dat grootsch ontworpen theater eigenlijk wel voorzag in een bestaande behoefte.
De stad bezit verder nog verscheiden scholen, en naar de eischen des tijds ingerichte gevangenissen, die echter ook alweer te groot zijn voor een land, waarvan de bevolking zeer rustig en vreedzaam is gezind.
Als men San José van alle zijden heeft bezichtigd, als men heeft genoten in zijn heerlijk park, en de altoos groene bergen heeft bewonderd, moet men erkennen, dat het werkelijk een verrukkelijk plaatsje is en een liefelijken, zonnigen indruk bij ons achterlaat. Het is niet de natuur der tropen, noch zelfs die van het brandend heete Andalusië, die hier tot ons spreekt, maar een schoonheid, die herinnert aan Luzern, zonder zijn blauw meer, of Nice, zonder de Middellandsche Zee.
Wij zetten onze reis per spoor verder voort. Aan het station was bij ons vertrek een groote drukte van gaande en komende treinen. De onze bestond uit zeer gemakkelijk ingerichte Pulman-cars. Wij vertrokken precies op tijd en stoomden naar Carthago, de oude hoofdstad. De weg voerde omhoog, langs steile hellingen, en weldra waren wij op den top van den berg, die de twee zeeën scheidt.
Carthago is een klein, nog echt spaansch stadje, met zijn marktplein en zijn castillaansche bogengalerij. Het is sedert de opkomst van de nieuwe hoofdstad, San José, er natuurlijk niet op vooruitgegaan; doch de onttroonde vorstin blijft nog altoos “de stad” van Costa-Rica. Bijna alle voorname families van het land waren oorspronkelijk hier gevestigd. Carthago heeft niet veel op met haar mededingster San José, welke het als een indringster beschouwt; de bewoners zijn er minder toeschietelijk, en meer terug getrokken; minder werkzaam trouwens ook. Toch zal de spoorweglijn, die de stad in directe verbinding stelt met Puerto Limon, op den langen duur haar bloei bevorderen, want zij is uitstekend gelegen voor den handel, juist op de grens, die het gebied der twee Oceanen scheidt.
De weg werd nu buitengewoon schilderachtig, en daalde langzaam; dikwijls reden we over bruggen, die diepe kloven overspanden. Zoo dicht gleden we langs de bergwanden, dat we de rotsen met de hand konden aanraken, als we den arm uit het raam staken. Deze weg moet voortdurend worden onderhouden; want dikwijls hebben instortingen plaats. Ook veel warme bronnen ontspringen hier, en een [383]inrichting voor warme baden is opgericht te Aqua Caliente, die eigenlijk te weinig wordt bezocht. De spoorweglijn breekt zich hier baan door overhangende rotsen, die den weg versperden. Met ongehoorde stoutmoedigheid hebben de ingenieurs alle hinderpalen overwonnen. Boven ons de steile bergwanden; dan de smalle weg, waarover de trein voortspoedt, en beneden dien voorsprong weer de rotswand, die den muur van een afgrond vormt. Als daarboven ons een brok rots neerstortte, zou de trein als een nietig insect worden verpletterd. Op sommige plaatsen waren negers met ijzeren staven bezig, groote brokken aarde weg te wentelen, om den weg te verbreeden. Het was een angstverwekkend schouwspel.
Eindelijk kwamen we uit het bergland in de vlakte, en de koelere lucht maakte plaats voor de zwoele hitte der tropen.
“Mag ik je even lastig vallen om je waaier?” zei een knappe negerin tegen een andere, even zwart als zij. Die zwartjes komen uit Jamaica en de engelsche Antillen. Een amerikaansche maatschappij huurt ze voor twee jaar, vervoert ze met haar eigen booten, en bekostigt hun onderhoud in de bananenplantages, vanwaar ze, na afloop van hun werktijd, weer naar hun vaderland worden teruggebracht. Deze negers, van alle zwarten in Amerika het meest ontwikkeld en zeer werkzaam, slagen er in den regel in, een aardig sommetje over te sparen. Anderen nemen hun familie mee, en keeren vergezeld van vrouw, kroost en papegaai terug naar hun geboorteland. Hun eenig gebrek is de verbazend onaangename lucht, die ze verspreiden, en waardoor het in den wagon haast niet uit te houden was. De negerinnen dragen bij voorkeur dunne japonnen, schel en opzichtig van kleur.
Nu de trein midden door de vlakte stoomde, zagen we aan beide zijden van de spoorweglijn plantages braak liggen. In deze streken, waar alles, ook het onkruid, weelderig opschiet, kan de planter, om den grond te zuiveren, slechts tot verbranding zijn toevlucht nemen. Daarna verbouwt hij maïs en maniok, maar vooral bananen, die weinig zorg behoeven en groote winsten opleveren. Een rivier, de Rio Banano, is naar deze vrucht genoemd.
We bevonden ons nu wel waarlijk in de tropen, waar de dalen wemelen van krokodillen, apen en slangen, waar de gele koorts den reiziger wacht.
Het eindstation van den spoorweg is Puerto Limon.
Het is een vierkante stad, geheel en al van hout opgetrokken, nadat twee of drie jaar geleden de plaats door brand is verwoest. Het geheele jaar door heerscht er een ondragelijke hitte. Ondanks de gunstige ligging als havenplaats, kon de stad niet tot bloei geraken, eer de verbinding met de hoogvlakte was tot stand gekomen. Sedert dit het geval is, staat Puerto Limon op dezelfde hoogte als Punta Arenas, wat haar belangrijkheid voor den handel betreft; hier wordt niet alleen de koffie van de hoogvlakte uitgevoerd, maar uit de nieuw aangelegde plantages in de omstreken worden verbazende hoeveelheden bananen naar Puerto Limon gezonden, voor de markten der Vereenigde Staten.
Nog eenmaal floot de boot, waarmede wij gingen vertrekken, en weldra zagen wij de kust uit het gezicht verdwijnen. Eer ik van mijn onderwerp afscheid neem, wil ik nog eens wijzen op de bijzonder welwillende bejegening, die vreemdelingen ten deel valt, als zij zich vestigen in Costa-Rica. Zij spelen dan ook trouwens daar, evenals in geheel Midden-Amerika, een voorname rol; maar hier komt de regeering hen vriendelijk tegemoet, als een drijfkracht, die de welvaart van het land bevordert, en beschouwt ze niet als een gevaar, dat men moet trachten af te wenden.
Zij zijn er dan ook zeer talrijk. Uit Spanje kwamen hier, als de eerste kolonisten, bewoners van Bilbao en Barcelona, een arbeidzaam en krachtvol ras, waaruit later de eigenlijke bevolking van het land is opgegroeid. Veel later kwamen een menigte Duitschers, die thans een vreedzame, rustige en ijverig werkende kolonie vormen. Zij sluiten gaarne huwelijken met de oorspronkelijke inwoners, zoodat beide nationaliteiten van lieverlede samensmelten. Al is het aantal fransche inwoners niet groot, zij bezitten door hun aanzienlijk fortuin hier veel macht en invloed. De grootste koffiehandelaar in deze streek is geboren in Bordeaux, en een andere Franschman staat aan het hoofd van een bank, die der regeering millioenen voor ondernemingen van algemeen belang heeft verstrekt. Ook de Amerikanen vertegenwoordigen hier hun handelsbelangen. Zij hebben de eerste spoorwegen aangelegd, en staan aan het hoofd der stoombootmaatschappijen, die de verbinding onderhouden met New-York. Ook een Amerikaan is het, die zich het monopolie heeft verworven van den handel in bananen, door den aankoop van duizenden kilometers grond voor plantages.
Al deze afzonderlijke groepen vreemdelingen leven in de beste verstandhouding met elkander en met de regeering van Costa-Rica. De regeering beteekent ook hier, zooals trouwens overal, van Mexico tot Kaap Hoorn, de President der Republiek. De heer Iglesias, de tegenwoordige President, was reeds voor de derde maal herkozen. Hij is voor Parijzenaars geen vreemdeling meer; twee jaren geleden heeft hij eenige maanden in Parijs doorgebracht. ’t Is een onvermoeid werker, die, evenals Napoleon, zijn talrijke familieleden allerlei staatsbetrekkingen laat bekleeden. Het paleis van den President was een zeer eenvoudig gebouw, dat zich in geen enkel opzicht van andere woningen onderscheidde. Geen spoor van de weelde, die te Guatemala heerschte, en het kostte mij volstrekt geen moeite, mij persoonlijk toegang tot den president te verschaffen. In zijn studeerkamer hing een schilderij van Alphonse de Neuville, “De laatste patronen.”
Revoluties komen in Costa-Rica zelden voor en dragen er nooit het bloedig karakter, dat omwentelingen in andere spaansch-amerikaansche republieken zoo noodlottig doet zijn. Hier is geen sprake van fusilleeren van troepen gevangenen, of van levenslange opsluiting. De ergste heethoofden worden eenvoudig verbannen. Sedert meer dan twintig jaar is hier geen burgeroorlog geweest. Het kleine staatje geniet onder rustigen arbeid een welverdienden bloei en gaat zeer geregeld vooruit, getuige het bevolkingscijfer, dat van 80 000 inwoners in 1844 is gestegen tot 120 500 in 1864, tot meer dan 182 000 in 1883, terwijl [384]het bij de laatste telling in 1892 tot 243 000 was geklommen. De handel heeft zich sedert het midden der vorige eeuw verbazend uitgebreid en brengt jaarlijks tusschen de 40 en 50 millioen francs op. Costa-Rica drijft handel met Engeland, de Vereenigde Staten, Frankrijk en Duitschland.
Een uitstekende politiemacht zorgt voor de veiligheid. Ook het leger kan aan alle andere Staten van Midden-Amerika tot voorbeeld strekken. Hier is de soldaat niet in een havelooze plunje gestoken, maar goed gekleed, flink en degelijk geoefend. Het is een genoegen, de troepen te zien exerceeren. Tweeduizend man vormen de kern van het leger; maar alle bewoners moeten twee maanden onder dienst.
Ook het onderwijs is zeer goed ingericht. San José bezit niet alleen openbare scholen voor jongens, maar ook voor meisjes. Als men de beschaving en verlichting van een volk zou moeten afleiden uit het aantal couranten dat het leest, wat dan te denken van de hoofdstad, waar dagelijks tien nieuwsbladen verschijnen! Elken morgen brengen telegrammen het jongste nieuws uit Amerika en Europa. Een vluchtige blik naar de uitstallingen der boekverkoopers is voldoende, om te doen zien dat de nieuwste romans ook hier met graagte worden gelezen.
Snelle en gemakkelijke verbindingen bestaan dan ook tusschen dit kleine landje en Europa. Uit Puerto Limon vertrekt om de veertien dagen een boot van de transatlantische maatschappij naar Panama, de Antillen en St. Nazaire. Een engelsche maatschappij, de “Royal Mail” en een italiaansche, de “Compagnie Rubattino”, onderhouden een geregelden dienst tusschen Liverpool en San José, en tusschen Genua, Napels en Costa-Rica.
Tweemaal in de week komen booten aan uit New-York en New-Orleans, terwijl alle schepen uit Z. Amerika op weg naar San Francisco, of van die haven naar Chili en Peru, het anker werpen te Punta Arenas. Terwijl dus de buitenlandsche verbindingen Costa-Rica voor vreemdelingen gemakkelijk bereikbaar maken, biedt de spoorweg naar den Stillen Oceaan gelegenheid tot den uitvoer van talrijke producten.
San José, de hoofdstad van Costa-Rica, is allerliefst in het groen gelegen.
En als eenmaal deze lijn het geheele vasteland doorsnijdt, zullen vele reizigers dezen gezonden en schilderachtigen weg verkiezen boven het door gele koorts geteisterde Panama.
Wanneer in de toekomst de Amerikanen, die reeds zooveel groots hebben tot stand gebracht, de doorgraving der landengte van Panama zullen voleindigen, die door Franschen is begonnen, zal geheel Midden-Amerika tot verhoogden bloei geraken; maar zeker zal van de vijf kleine republieken Costa-Rica, dat aan hun spits staat, door zijn verlichte denkbeelden en zijn materieele welvaart, het allermeest genieten van de meerdere voorrechten, hierdoor ten deel gevallen aan deze rijk gezegende streken, die nog aan zoo weinigen goed zijn bekend.