Title: Een Meisje-Student over 'Een Meisje-Studentje'
Author: Annie Sillevis
Release date: January 20, 2009 [eBook #27847]
Most recently updated: January 4, 2021
Language: Dutch
Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at https://www.pgdp.net/
Typ. Van der Want & Co. :: Amersfoort.
Het is niet om het boek zelf dat ik over “Een meisje-studentje” van Annie Salomons enkele dingen wensch te zeggen, maar wel om den indruk, dien het boek naar buiten maakt. Was het een minder belangrijk en belangwekkend milieu, waarin het zich beweegt en ware dit minder duidelijk naar het leven geteekend, dan zou het niet zóó zeer de moeite waard zijn, de aandacht nogmaals op dit boek te vestigen. Maar het is nu eenmaal zoo, dat alles wat vrouwelijke studenten betreft, uitermate belangrijk wordt gevonden; dat ieder die “gelezen” wil worden tegenwoordig, een studeerende vrouw tot heldin van het verhaal maakt;—tot in de feuilletons zijn ze doorgedrongen—en hoe tuk zou men dan wel niet zijn op een boek midden uit die afgesloten academiewereld zelve voortgekomen, en zooveel stof gevend aan nieuwsgierigen, die in eens heel wat verder worden toegelaten dan tot nu toe het geval was. Nog zóó sporadisch is het verlangen tot meerdere openbaarmaking van ons meer intieme leven, dat een enkele poging er toe met graagte [6]tegemoet gegaan wordt; dat zoo’n onschuldig romannetje heel wat opschudding teweeg brengt.
En werkelijk, wanneer met ernst en toewijding een poging gedaan was om uit het rijke leven dat wij genieten in onze studiejaren—een leven zoo geheel verschillend van dat van andere vrouwen, meestal zoo geheel uitgaand boven het milieu waar wij zelf uit voortkwamen;—wanneer met liefde getracht was uit dat leven van ons, studeerende vrouwen, iets te geven naar buiten met het doel anderer leven rijker te maken en mooier, dan zou dat pogen met vreugde begroet mogen worden. Te veel toch leven de studeerende meisjes op zich zelf, geven ze aanleiding om beschouwd te worden als een afgezonderde categorie, en nauw aangesloten zouden ze moeten staan in de rij van allen die bewust willen meewerken tot de opheffing van den mensch. Maar als een geheel moesten ze daar staan, niet als individuen, in de eerste plaats nauw aangesloten onder elkaar, van elkaar leerend, elkaars inzicht ruimer makend, sàmen levend in die jaren, waarin vriendschap het eigen leven zoo verruimt, ons zooveel zachter en wijzer maakt.
Maar nog veel te weinig in aantal zijn de jaren, dat de vrouwen zich afgewend hebben van den haar conventioneel toegewezen weg. Nog weinig vruchtbaar kan er over gedebatteerd worden of ze al of niet geschikt zijn voor het werk dat ze op zich namen; en al blijkt de ongeschiktheid van de tegenwoordige vrouwen, zal daaruit besloten mogen worden tot die van de toekomstige? Als er maar ernst is in het streven, dan kan het falen [7]van de enkelen geen verlies, maar soms winst zijn voor de volgenden; als er maar één vaste lijn gevolgd wordt en opgebouwd wordt in één richting. En hierin nu juist ligt de teleurstelling, die Ans Salomons ons gaf met het uitgeven van haar boek. Hier is niet het ernstig streven om van zich zelf of van anderen analyses te maken, om meer te begrijpen of te doen begrijpen,—hier is eenvoudig een geven van enkele feiten, zooals ieder oppervlakkig beschouwer ze om zich heen zien kan hier in onze omgeving; zooals iemand praat over dingen die hij wel meegemaakt heeft, maar waarvan hij het ware nooit begreep. En eigenlijk gezegd, kunnen we anders verwachten: Wij die al vele jaren van studie en omgang onder de vrouwelijke studenten gehad hebben, herinneren wij ons nog onze opvattingen, onze meeningen en oordeelvellingen uit ons eerste jaar? En voor zoover we ons daar nog in terug kunnen denken, weten we niet hoe we veranderd zijn, milder in ons oordeel geworden, ruimer in onze inzichten? En wie is het hier die de buitenwereld vertellen zal van de vrouwelijke studenten?—een eerste-jaartje, iemand die ook al vòòr ze aan de academie kwam van meisjes-studenten schreef, eenvoudig weg alleen om verhaaltjes te schrijven, en wellicht terwille van de aantrekkelijkheid studenten makend van schoolmeisjes: want voor méér mogen we de daarin geteekende figuren niet nemen. Zijn het meisjes-studenten geweest die daar tot model dienden.... het pleit niet voor haar. Weinig studenten bijv. in de wiskundige faculteit zullen zich zelfs uit hun eerste jaar herinneren, dat ze ’s avonds [8]sommen maakten met potlood en passen “die den volgenden dag af moesten zijn”? Maar toch geven ons die eerste novelletjes van Ans Salomons een eigenaardige kijk op haar boek. Weliswaar staat alles hier dichter bij ons; de studentenwereld is reëeler geworden, maar over ’t algemeen blijven de meisjes er uit bakvischjes, met om zoo te zeggen geen begrip van ernstige studie—daar wordt zelfs bijna niet over gesproken—wel weer over ’t inprenten van op te zeggen lesjes. In haar visie op studie is blijkbaar niets veranderd door haar komen aan de hoogeschool; ze wist het vroeger ook al, of liever.... ze weet er nu nog blijkbaar even weinig van als te voren. Dáárvoor juist moeten we het studentenleven meegemaakt hebben, om al onze eigen opinietjes en opvattingen omvergegooid te zien, om kennis te maken met de meeningen van honderd anderen, uit allerlei kringen voortgekomen, en onze eigen levensopvattingen daarin te zien verzinken eerst, maar later weer boven te zien komen, verrijkt met heel veel moois en ontdaan van heel wat kleingeestigheden en vooropgestelde meeningen. Maar hier is geen tijd geweest voor bezinken van het nieuwe, op de oude opvattingen is doorgebouwd en sterk worden we in vele hoofdstukken herinnerd aan de schoolmeisjesverhaaltjes uit de eerste periode.
Hier hebben we dus de omtrekken van de gedachtenwereld waarin het boek ontstaan is, een gedachten wereld van een schoolmeisje, nog niet ontgroeid uit haar vorige omgeving, en zich “af” voelend—meenend niets meer te leeren te hebben van de ouderen die haar voorgingen [9]en die zoo weinig “interessant” waren. Lang niet zoo interessant als de “jongens”—vandaar ook dat in het boek de “jongens” in heel wat meer hoofdstukken voorkomen dan de “club”—die als wijs en gewichtig-doenerij wordt op zij gezet, maar toch pour l’acquit de conscience er wel weer eens bijgehaald wordt. Maar dan niet wijs en gewichtig, maar integendeel vrij onnoozel, en—aan den St. Nicolaasavond denkend—vrijwel als Spielerei.
Maar ik heb in het begin al gezegd, dat het mij niet om het boek zelf te doen was; ieder moet zelf weten in hoever hij z’n eigen gedachtenleven of phantasie openbaar wil maken. Maar het gaat hier om méér, en dat is de indruk dien de buitenwereld van de wereld der meisjes-studenten krijgt. Het is nog zoo nieuw, het trachten der vrouw naar zelfbewustzijn, naar eigen vrijen weg van ontwikkeling, en zeer zeker is er groote belangstelling hòe de eerste pogingen verloopen. En zóó groot zijn altijd nog de moeilijkheden, dat het best de moeite waard zou kunnen zijn te trachten een enkele op te heffen, die door een onvoorzichtige opgeworpen werd. Ik wil niet zeggen dat Annie Salomons niet naar het leven geteekend heeft; ik weet niet in hoever ik dat zou mogen doen; maar wel weet ik, dat dit boek niet opgevat mag worden als nu eens te vertellen hoe het leven der vrouwelijke studenten is. En alle kans is er dat dit gebeurt, waar nog zoo weinig werkelijk besef van ons streven is. Is het dan niet van het grootste belang dat het weinige wat gehoord wordt, een zoo juist mogelijk beeld geeft en niet een kleine minderheid beschrijft, die voor het geheel niet [10]staan kan? Zal niet iedereen het boek van Ans Salomons ter hand nemen met het idee nu meer van “de” meisjes-studenten te zullen leeren kennen? Zal niet ieder na het lezen er van—niet beter wetend—“de” meisjes-studenten beoordeelen? En ik moet zeggen: ik twijfel sterk of het oordeel gunstig zal vallen.
Prof. Blok in zijn jongste geschrift over vrouwelijke studenten neemt ook haar boek als uitgang—ja, niet geheel—meer nog gaat hij uit van eigen aanschouwing—maar ziet een hoogleeraar ons leven niet van den buitenkant alleen? en versterkt haar boek—van een van ons zelf, en dùs echt—niet al zijn opinies van meisjesachtigheid, van onwetenschappelijkheid, van dilettantisme? Had het niet juist moeten zijn, dat hij hierin vond de bestrijding zijner argumenten? Al zegt hij zelf haar boek slechts als bijzaak te beschouwen, daarboven eigen ondervinding te stellen, overal treft men aanhalingen aan, overal worden haar uitspraken genomen om te bewijzen de juistheid zijner inzichten. En ’t is immers te gek, dat hier de uitspraken van een eerstejaars zullen genomen worden als juistheden, dat een dergelijk oppervlakkig romannetje zal gelden als basis tot meerder begrijpen van het leven van vrouwelijke studenten. Ik geloof niet dat de schrijfster het als zoodanig beschouwde, maar de buitenstaanden nemen het wel degelijk zoo op. Als Prof. Blok spreekt over de lichamelijke en geestelijke minderwaardigheid, over den weinigen echt-wetenschappelijken zin, dan zal hij in Ans Salomons’ boek wel termen vinden om dit wàar te maken, maar niets wat hem tegenspreekt. [11]Van studie is in het boek geen spoor—zou ik bijna zeggen—te vinden. Als veel naar het leven geteekend is, als hier gegeven wordt de gedachtenkring, waarin de jongere meisjes-literatoren zich bewogen, dan kan ik me begrijpen dat Prof. Blok—waar juist deze zijn collegianten vormden—zijn uitspraken over vrouwelijke studenten gegrond meent op eigen ervaring. “Een meisje-studentje” zal hem niet dieper doen zien in het leven der meisjesstudenten. De uiterlijkheden die hij waarnam zijn zeker juist—zéker is het begrijpelijk dat de getrokken conclusies getrokken werden, maar er is zooveel méer nog te zeggen, dan de schrijfster doet voorkomen—misschien of zelfs allicht, geldt het niet voor allen—maar voor velen zeer zeker.
Waar de druk, waaronder de meeste meisjes studeeren, zoo groot is, is het werkelijk geen wonder dat velen bezweken, d.w.z. hun kracht overschatten; ze hadden zelf hun weg te vinden, meest zonder eenige leiding. De beweging in deze richting onder de vrouwen is nog zoo jong, is het wonder dat de eersten mannelijke kracht moesten hebben om vol te houden en baan te breken? Waarlijk, de later komenden weten niet hoe dankbaar zij ze moesten zijn, in stede van ze uit te lachen en te bespotten, en zich er zoo op voor te laten staan dat ze vrouwelijke zachtheid behielden,—behouden konden, zou ik zeggen, dank zij de anderen die het ruwe werk durfden doen. Onder de tegenwoordig studeerenden zijn ze schaars meer te vinden, “de treurige wanschepsels van het feminisme.” Voor de meerderheid der vrouwelijke [12]studenten bestaat er geen feminisme meer dat door dik en dun gelijkheid wil prediken, waar geen gelijkheid is. Zeker zijn de physieke vermogens van man en vrouw verschillend, is het voor een man heel wat makkelijker regelmatig ingespannen arbeid te verrichten, maar wel moeten hierbij niet vergeten worden de tegenwerkende factoren die voor de meisjes golden en nòg voor een groot deel gelden. Wat valt er nu reeds te zeggen van een volgend geslacht, waarbij jongens en meisjes gelijke physieke opvoeding zullen genieten, wanneer meisjes gewend zijn aan regelmatig gymnastiseeren en gehard zullen worden. En al blijven er verschillen bestaan, het meisje zal heel wat beter toegerust aan de universiteit komen dan nu nog het geval is. Vraag daarbij eens hoeveel moeilijkheden een meisje van nu nog te overwinnen heeft, eer ze mag studeeren—misschien is dit de laatste jaren—nu het “gewoner” is, reeds afgenomen. Terwijl een jongen aangezet wordt tot studie, voor zijn werk alles moet wijken, moet een meisje het dikwijls met kracht doorzetten om te mogen werken, en gaat alles in de huishouding voor boven haar werk. Vraag eens welk deel van haar kracht gevergd wordt voor het geven van gezelligheid in den huiselijken kring, voor het meedoen aan allerlei dingen, waaraan zij zich niet onttrekken kan? Hoeveel meisjes hebben gezucht onder de klacht dat er blijkbaar van haar gevergd werd, examens te doen zonder studeeren, waar op zoo groot deel van haar tijd beslag gelegd werd? Hoe weinigen waren er die zich aan de studie, aan het student-zijn mochten wijden? Uit dezelfde [13]kringen, waar het vanzelf sprekend was, dat een jongen op z’n tijd naar de academie ging, met een goed jaargeld, en alleen de verplichting eenigszins op tijd z’n examens te doen, bleven de meisjes in huis, mochten hoogstens spoorstudent worden, moesten alles zoo zuinig mogelijk doen, en moesten beschikbaar blijven voor zooveel buiten haar studie om. Als we van de vrouw sprekend, de vrouw uit het volk niet vergeten, dan krijgen we een geheel anderen kijk op haar lichamelijke vermogens, maar de meisjes die aan de academie komen, zijn van huis uit niet bestand meestal tegen de lichamelijke vermoeienis, die van ze gevergd wordt, en die menig jongen ook niet uit zou houden als hij er voor geplaatst werd. Om statistiek op te maken moeten alle factoren in aanmerking genomen en ook onderscheid gemaakt worden in de faculteiten, bijv. tusschen de rechtenfaculteit met z’n weinige uren college en de philosophische met z’n jaren van over de twintig uur college per week, waar nog bij komen de talrijke middagen van praktisch laboratoriumwerk. Hier kwam het ook voor, dat een hoogleeraar aan een meisje-student vroeg of het “haar” beurt ook nog niet was, doelend op zenuwoverspanning onder.... haar mannelijke collega’s! Trouwens in deze en ook in de medische faculteit zal men uit den aard der zaak de meeste kans hebben meisjes aan te treffen, bij wie het om studie te doen is: het werk dat van ze gevorderd wordt 7 à 8 jaar lang is veel te zwaar en veel te ernstig om volgehouden te kunnen worden waar het maar voor de aardigheid of omdat het mode was, begonnen werd. Het groote percentage [14]van meisjesstudenten in de literarische faculteit mag m.i. geenszins tot de conclusie leiden dat daar de meeste kennis omtrent “de” vrouwelijke student opgedaan kan worden. Als men een kijkje neemt in de opgaven van de leden der vrouwelijke studentenclub over enkele jaren geleden (ik spreek van Leiden) dan zal men vinden dat de letterenfaculteit steeds eer minder dan meer leden telde dan de overige faculteiten, de meerderheid bleef dus buiten de vereeniging; wellicht waren daar ook velen onder, die slechts voor een enkel uur college naar Leiden kwamen en dus maar ten deele onder de studenten meegeteld mogen worden. En de club is en moet zijn het middelpunt, de kern van het studentenleven der meisjes; en wat daar buiten blijft staan, blijft buiten haar samenleving en kan wel studeeren, maar leert niet begrijpen waar het om gaat. Hier is juist, omdat de Vereeniging nog zoo jong is, de ideale zijde nog zoo groot, het is nog zoo om ernstig samenwerken te doen, en wie een ruimen blik op haar studie heeft en liefde voor haar werk, die zal zich ook aansluiten.
In hoofdzaak was het mij in ’t voorgaande te doen om de meestal niet in aanmerking genomen, en weinig bekende factoren op den voorgrond te brengen, die van het grootste belang zijn bij de bespreking der schijnbare resultaten van het verschijnen der vrouw aan de academie. De zaak is veel te gecompliceerd om zoo maar in eens uit te maken het al of niet goed recht van het studeeren der vrouwen en de al of niet minderwaardigheid van physieke en geestelijke vermogens. Trouwens deze beide [15]zijn moeilijk te scheiden, waar de omstandigheden voor de meisjes tegenwerken en haar gezondheid benadeelen, volgt van zelf geringe wetenschappelijke productie. Als de vele moeilijkheden in aanmerking genomen worden die bij de meisjes zooveel meer van haar kracht vergen dan bij de jongens het geval is, en die men alleen leert kennen, wanneer men veel geleefd heeft in, en gehoord heeft van de particuliere omstandigheden van werkelijk ernstig studeerende meisjes,—menigeen zou verbaasd staan als ik cijfers noemde van het uiterst geringe, en dikwijls nog zelf verdiende jaargeld, waar meisjes “het mee doen”—dan kan men niet meer die tot nu toe nog betrekkelijk geringe productie als bewijs nemen van geestelijke minderwaardigheid. En Prof. Blok spreekt wel van “verschillende” vermogens, maar wanneer het gevolg is, dat de vrouw alleen tot ondergeschikte betrekkingen, tot bijwerk zou moeten komen, dan zijn we toch niet ver af van minderwaardigheid. Eerst als we vele jaren verder zijn en de ernst niet weg zal gaan uit dit streven der vrouwen; als de moeders van een volgend geslacht hun meisjes den weg zullen wijzen in wetenschappelijk werk in plaats van als “Go”, door eigen ondervinding wijs geworden, ze verre te houden van de Universiteiten, eerst dan zullen we resultaten kunnen zien, die, geloof ik, meer algemeen het goed recht van dit streven aan zullen toonen dan de enkele goede resultaten op het oogenblik nog kunnen doen. Ja—misschien dat er een enkel vak blijven zou, waarin de vrouw in ’t algemeen minder wetenschappelijk werk kan leveren dan de man, en als er zoo’n [16]vak is, dan zou dit juist in de eerste plaats “geschiedenis” kunnen zijn, waarvoor een bij uitstek objectieve blik noodzakelijk is, en objectiviteit is nu eenmaal een eigenschap, waar onze subjectieve vrouwen nog zoo weinig begrip van hebben. Of dit mee veranderen zal, wanneer de vrouw geleerd zal hebben meer als mensch in de maatschappij te staan?—
Eén ding is jammer, en ik kan dat niet voorbij gaan, waar ik hier zoovele malen Prof. Blok’s werk aangehaald heb, en dat is de uitspraak van den hoogleeraar, als zou zelfmoord in de geschiedenis der meisjesstudenten niet geheel onbekend meer zijn. Voor zoo ver ik weet, is hier één geval van voorgekomen, en waar men de maatschappelijke en familieomstandigheden kent, die van dat leven den achtergrond vormden, en een resumé geven van alle mogelijke moeilijkheden die ik aanhaalde als geldende voor de meisjes in ’t algemeen; waar men weet hoe weinig de uren waren dat zij voor een enkel college aan de academie kwam, zoodat ze nauwelijks enkele maanden den naam van student kon dragen, daar zal men waarlijk de schuld hiervan met geen mogelijkheid kunnen schuiven op het studeeren der vrouw in ’t algemeen.
Uit het geheele schrijven van Prof. Blok blijkt hoe gerechtvaardigd het is op te komen tegen de gedachte als zou de roman van Annie Salomons nu eens in werkelijkheid de uiting zijn van de vrouwelijke studenten zelf, over haar academieleven; zij het ook dat de hoogleeraar niet uitgaat alleen van haar boek, zooals ik ook reeds vroeger zei. Ook critici heeft men slechts op te [17]slaan om de uiting te vinden van wat vanzelf sprekend bij ieder de indruk was: dat we hier te doen hadden met een meisjes-student die zelf het studentenleven mee maakte en daaruit vertelde, zoodat het beeld dat zij geeft, vrijwel den toestand weer zal geven zooals die gevonden wordt aan onze Universiteiten. Zegt niet Graadt van Roggen in de Amsterdammer: “Mejuffrouw Salomons is zèlf studente, heeft in haar academische jaren natuurlijk een massa ondervindingen en ondervindinkjes opgedaan omtrent het leven van den student in het algemeen, van zijn studeeren en student-zijn, maar in ’t bijzonder omtrent het wel en wee der jonge dames, die hetzij uit liefde voor wetenschap, of .... mode zich der academische studie wijden”? Spreekt niet Dr. C. H. Ph. Meyer in datzelfde blad van het frissche openhartige boek van mej. Salomons? Moet niet ieder verbaasd staan en een geheel ander inzicht in de zaken krijgen en nog eens even wachten met zijn oordeel of veroordeel, als eens gezegd wordt dat het een eerstejaars was die hier haar ondervindingen geeft, zooals het een schoolmeisje was, die de vroegere episoden uit het studentenleven van meisjes ten beste gaf. En nu neem ik haar niet kwalijk dat zij dezen vlot geschreven roman uitgaf, die speelt in haar omgeving, en dat zij niet verder gaat dan de oppervlakte van die omgeving; ook niet dat ze misschien zelf niet weet dat ze ver blijft staan buiten de werkelijke kern van studeerende vrouwen, maar waar men alleen hàar hoort, moet terwille van het goed begrip, ook van anderen kant iets gehoord worden, opdat men niet denken zal, dat wij allen [18]het eens zijn hiermee, en waarlijk geen dieperen grond in ons leven voelen dan waarop haar figuren gaan. Het is niet voor mij zelf alleen, maar uit naam van velen, dat ik opkom tegen het als algemeen geldend opnemen van de uitspraken van Annie Salomons. Waarlijk, als er niet meer ernst, niet meer degelijkheid gevonden werd, dan had men groot gelijk ons komen op de hoogeschool met glimlachend schouderophalen te begroeten en te denken: het zal van zelf wel weer verloopen deze beweging, en de orde zal zich wel weer herstellen.
Twee punten zijn er waarop ik m’n aandacht nog speciaal concentreeren wil, en dat is de verhouding der meisjes met haar mannelijke collega’s en haar verhouding onderling. Met merkbare voorliefde is de eerste behandeld, eigenlijk “het” hoofdthema in het boek. Merkwaardig is het te hooren dat dit eigenlijk Go’s motief is om te gaan studeeren, niet de studie zelf, niet de dorst naar kennis, de drang naar eigen wetenschappelijk onderzoek, neen: “om te brengen onze zachtheid, onze vrouwelijkheid aan de jongens”. Zeker is dit op zichzelf niet hoog genoeg te schatten, zal die invloed langzamerhand niet wegblijven en is dit hier en daar al merkbaar, maar ik geloof niet dat dit zóó voorop gesteld mag worden en zeker weet ik dat het geen hoofdzaak zijn mag. Hoofdzaak is en blijft studie, of liever ontwikkeling, menschwording, niet ieder zal zijn heele verdere leven aan de wetenschap blijven wijden. Brengen wij nu echter deze omgang van mannelijke en vrouwelijke studenten terug tot de plaats [19]die ze in moest nemen bij de motieven om te gaan studeeren: een middel tot ruimer, veelzijdiger ontwikkeling van beiden, dan nog valt er heel wat te zeggen over de opvattingen die hier verkondigd worden en die m. i. meer kwaad dan goed kunnen stichten. En het is niet van het minste belang dit uit te doen komen, onervaren komen de meisjes over ’t algemeen hier, te groote vrijheid kan ze op dwaalwegen voeren. En nu is het eigenlijk niet meer dat ik schrijf voor de buitenwacht,—al mogen ook zij zien dat er wel degelijk ernst en niet lichtzinnigheid is bij velen—maar meer denk ik nu aan de jongeren die eerst kort haar studie begonnen of nog moeten beginnen. Toen de meisjes eenige jaren geleden aan de hoogeschool kwamen, was de toestand geheel anders, zij hadden zelf een weg te maken. Op college met verbazing eenigszins aangezien, geheel afgezonderd blijvend van haar mannelijke collega’s, nergens toegelaten in eenig dispuut, leefden ze vrijwel in afzonderlijke kleinere en grootere groepen, haar aantal was ook nog zeer gering en voor de studie kwamen ze. Maar de aansluiting onder elkaar werd grooter, ze maakten zich zelf datgene, waar ze door de anderen buiten gesloten werden: een studentenleven. Hier en daar werden persoonlijke vriendschapsbanden—ook buiten den meisjeskring, gelegd, en zoo kwam langzamerhand meerdere aanraking en meerder begrijpen en als gevolg daarvan ook meerdere aansluiting in algemeener zin. En de meisjes, die nu aankomen, vinden heel wat andere ontvangst, menig dispuut is voor ze opengesteld, heel wat collegialer worden ze opgenomen; [20]maar laten ze bedenken dat het nog ter dege op hàar houding aankomt om het goede in deze verhouding te versterken, en het verkeerde tegen te gaan. Genoeg voorbeelden zijn aan te halen die laten zien dat het werkelijk mogelijk is, dat er vriendschap, echte vriendschap ontstaat tusschen jongens en meisjes, waar we hier wàar en als mènschen met ernstige idealen naast elkaar komen te staan; dat we elkaar hèlpen kunnen in moeilijke jaren soms, dat ons leven heel wat rijker en ruimer worden kan hierdoor, zooals iedere ware vriendschap ons steun geeft en ons rijker maakt. Maar veel, heel veel hangt er hierin af van ons zelf, en veel meisjes en jongens zijn wellicht niet in staat dit vol te houden. Maar nooit moet gedacht worden dat vriendschap iets is waarmee men aan kan komen dragen. Voor mij is er iets zeer weerzinwekkends in als een meisje bijna de eerste maal dat ze iemand ontmoet, die dan haar “collega” zal zijn, vertelt dat ze een schat van liefde heeft, die ze geven wil aan al die jongens die ze zoo eenzaam weet op hun kamers. Ik kan me heel goed begrijpen dat zoo’n gedachte van groot meevoelen bij ons op kan komen; maar het te uiten is iets anders, kan gevaarlijk zijn. En juist dit zal zoo’n struikelblok blijven bij de verhoudingen, dit onnoozele, ondoordachte in meisjes, die theoretiseeren: waarom kunnen wij geen vrienden zijn, waar zij zelf, en zij alleen meestal de oorzaak zijn waarom het niet kan. Het boek van Ans Salomons levert bewijzen te over voor deze stelling.
Ik heb gesproken van het ernstig, als ménschen naast elkaar staan, daarvoor moeten beiden veel doorleefd, veel [21]doordacht hebben, tot een zeker bewust leven gekomen zijn. Heel Go’s gedachtengang is die van het meisje, dat leeft van de emotie die de omgang met jongens haar geeft, ze staat als vreemd tegenover hun leven, juist dat trekt haar misschien in ze aan. En zoolang meisjes niet veranderen daarin, niet tot bewuster leven als mensch gekomen zijn; zoolang haar eerste indruk op een college is, de teleurstelling: “een heeleboel meisjes en een paar schunnige jongens”; zoolang het voorkomen kan dat ze in de bibliotheek werkend, boos worden omdat niemand naar haar kijkt, “als een aardig meisje iets grappigs doet”, zoolang zij zich voor laten staan op haar “aardig-meisje-zijn”; laten zij zich zoo lang toch geheel uit het hoofd zetten vrienden te kunnen zijn met haar collega’s. Een vrouw die sterk wil staan in het leven moet weten dat het leven ernst is, zij zal haar vrouw-zijn niet verliezen, waar ze boven haar meisjesachtigheid uitgekomen is. Zij zal veel meer moeten begrijpen, wil ze kunnen helpen, zal ze “vriend” kunnen zijn voor haar collega met wie ze in veel persoonlijk sympatiseert; en ze zal meer voor hem kunnen zijn, in andere dingen in z’n leven hem kunnen helpen, dan zijn vrienden: omdat ze vrouw is. Het vrouw-zijn moet gevoeld worden in haar handelen, moet haar niet vooruit gedragen worden in haar eigen woorden; ze moet het bijna niet kunnen begrijpen zelf, dat ze een ander helpen kon, tot steun kon zijn, inplaats dat ze meent dat haar tegenwoordigheid alleen al, haar lief zijn en zorgen voor thee, honderden onbevredigden tot rust zal brengen. Waarlijk hier is geen kleine geringschatting [22]van de werkelijke nooden van de “eenzamen”.
En zoo kom ik ten slotte op iets wat ik ten sterkste uit zou willen doen komen, de grootste misvatting waartoe het boek aanleiding geeft. Het heeft er veel van of men aan de universiteit alleen te doen heeft met den omgang en de verhoudingen van jongens en meisjes, alsof niets er tot stand kwam van verhoudingen tusschen de meisjes onderling.
Het zou kunnen dat dit laatste van minder belang werd geacht, maar m.i. moet het ten zeerste op den voorgrond gebracht worden, daar dit juist van het gròotste belang is voor het studeeren der vrouw in ’t algemeen.
In de eerste plaats omdat dat leven met elkaar ons brengt uit onze eigen sfeer, ons den omgang geeft met anderen, met hèel veel anderen, allen van verschillende meeningen, verschillende inzichten in allerlei vraagstukken. En dat is juist iets wat zoo heerlijk is in onze jonge jaren, onze eigen meening te verdedigen, uren lang met elkaar te debatteeren, daarbij gedwongen wordend alle voor en tegen te overwegen, wat ons zooveel klaarder en ruimer onze eigen overtuigingen doet zien. Zij die niet anders kennen dan college loopen en daarna thuis werken en altijd weer afgetrokken werken in eigen stille studeerkamer, ze kennen de wereld niet en worden niet bewust van het rijke leven om hen heen. Ze kunnen misschien heel wat geleerdheid en boekenwijsheid verzamelen, maar ze blijven als vreemd onder de menschen staan. De meesten meenen dat hun eigen kennissen- en vriendenkring dit vergoeden kan, en zeker is dit ten [23]deele waar, maar niet geheel. Hier aan de academie staan we allen op ons zelf, als gelijken naast elkaar, als jonge menschen, die het nieuwe leven op ons af voelen komen, die naar alle kanten onzen blik willen wenden, die alles in ons op willen nemen.
En dan helpen we elkaar het te verwerken, we voelen dat velen van haar die nieuw aankomen, dezelfde ondervindingen op zullen doen, en we kunnen ze helpen, omdat we wèten; het is geen kleinigheid als meisje alleen op een kamer te wonen en op zichzelf aangewezen te zijn, maar het is de eenige weg om tot zelfstandigheid te komen, en zelfstandig moet de vrouw worden, een eigen denken in zich ontwikkelen, wil haar streven tot een resultaat komen.
Maar in de tweede plaats is er iets anders wat het zoo noodig maakt dat we ons aansluiten bij elkaar, dat we samen blijven in onze meisjesclub en deze zich nog niet verliest in een grooter organisatie van alle studenten. Juist het als meisjes samen zijn, het onder elkaar jolig zijn en ernstig, dàar ligt zooveel goeds in. Er is nog zooveel te arbeiden in onzen eigen kring, we zijn nog zoo weinig klaar om naar buiten te treden. En zij begrijpen dat niet, die aankomen en geen lid worden van de vereeniging “omdat het zoo saai is en er geen heeren zijn”; zij begrijpen het niet, die geen werk van haar toilet maken bij een feestelijke bijeenkomst, omdat we “maar” onder elkaar zijn. Dat is juist het groote gebrek in Ans Salomons’ boek, dat ook dàarin dit niet begrepen is. We behoeven de meisjes van nu niet te waarschuwen: [24]verlies onder de studie toch je vrouwelijkheid niet. Niets is er moeilijker voor een vrouw, ik geloof zelfs dat ze het nòoit verliest. Maar daarom juist zou ik ze toe willen roepen, als er ieder jaar weer zooveel nieuwe meisjes haar studietijd beginnen: denk nu eens in deze jaren niet in de eerste plaats aan je vrouw-zijn (tegenover de jongens);—onder je vrouwelijke collega’s voel je je immers thuis, daar heb je niet de neiging te denken aan den indruk, dien je maakt. Denkt nu eens aan het grootere doel waarvoor we hier samen zijn, leer nu als mensch te staan in het leven en je te interesseeren voor alles wat er omgaat om je heen, wat daar woelt en gist in ons, laat dat inwerken op je, laat het je desnoods omverwerpen, als je maar op de anderen steunt, je niet afzondert, dan komt alles terecht. En dan zul je later als vrouw heel wat sterker staan in de grootere of kleinere maatschappij, omdat je bewust bent geworden van een veel ruimer en intenser leven dan je vroeger ooit denken kon.
En zulke vrouwen, die zich leerden verheffen boven eenzijdigheden, zijn er nog zoo weinig en... ze zijn zoo noodig!
Leiden, September 1907.
Bij de uitgevers W. L. & J. BRUSSE te Rotterdam zijn mede verschenen:
BELLETTRIE:
Piet van Assche. Marcus en Theus. Met omslag- en bandversiering van Dirk Nijland. Prijs ingenaaid ƒ 2,90. Gebonden ƒ 3,50.
M. J. Brusse. Het Nachtlicht van de Zee. Met een penteekening van Jozef Israëls. Band- en omslagteekening van J. B. Beukelom. In omslag ƒ 0,90, gebonden ƒ 1,25.
M. J. Brusse. Achter de Coulissen. Met omslag- en bandversiering van Isaäc Israëls. Prijs ingenaaid ƒ 2,40. Gebonden ƒ 2,90.
M. J. Brusse. Boefje. Naar het leven verteld. Met een voorrede van Johan de Meester. 8e druk. Met omslag- en bandversiering van Steinlen en een portretschets van den schrijver door Dirk Nijland. Prijs ƒ 1,50. Geb. ƒ 1,90.
M. J. Brusse. Boefje. Naar het leven verteld. Op veertien steenen in prent gebracht en verlucht met bladversieringen en beginletters door Dirk Nijland. Gedrukt door Joh. Enschedé & Zn. op geschept Hollandsch papier. Met een voorrede door Johan de Meester. Gebonden in perkamenten band met gouden stempels. (33 × 27½ c.M., XX + 166 + 14 x 4 bladzijden, 14 litho’s op Japansch papier, buiten den tekst.) No. 1–100 épreuves d’artiste, gewaarmerkt door den schrijver en den teekenaar met hunne handteekeningen. Prijs ƒ 47,50. No. 101–300 op de snelpers gedrukt en gebonden in linnen ƒ 25,–.
M. J. Brusse. Landlooperij. Met een kopergravure van Prof. P. Dupont. Een krijtschets van zijn hand is op het omslag gereproduceerd. Prijs ƒ 1,90. Gebonden ƒ 2,50.
Geertruida Carelsen. Noord-Hollandsche Vertellingen. Met omslag- en bandversiering van Kees van Dongen. Prijs ƒ 2,40. Gebonden ƒ 2,90.
Frans Coenen. Burgermenschen. Prijs ƒ 2,90. Gebonden ƒ 3,50.
Maxim Gorki. Slaapsteê. (Nachtasyl). Uit de onderste lagen der samenleving. Tooneelspel in 4 bedrijven, vertaald door Henri Hartog. 2e druk. Prijs ƒ 1,25. Gebonden ƒ 1,65.
Henri Hartog. Sjofelen. Verzameling van de nagelaten werken van den schrijver met zijn portret. Voorrede van Lodewijk van Deyssel. Prijs ingenaaid ƒ 2,90. Gebonden ƒ 3,50. [26]
Henri Hartog. Een Eigenwijs Schrijfster. (Anna de Savornin Lohman). Prijs ƒ 0,25.
Krede Ben Heik. Achmed, gezegd de dorst naar het schoone. Het boek Ontluiking. Oorspronkelijke roman. Ingenaaid in 3 deelen ƒ 7,50. Gebonden in linnen band met gouden stempel ƒ 8,50.
Frits Leonhard. Aan lager wal. Oorspronkelijke roman. Prijs ƒ 2,40. Gebonden ƒ 2,90.
Frits Leonhard. Het Knechtje. Oorspronkelijke roman. Omslag- en bandversiering van D. Nijland. Prijs ƒ 2,90. Gebonden ƒ 3,50.
Frits Leonhard. Kleine Bandeloozen. Omslag- en bandteekening van D. Nijland. Prijs ƒ 1,50. Gebonden ƒ 1,90.
Frits Leonhard. Emigranten. Tooneelspel in drie bedrijven. Prijs ƒ 1,25. Gebonden ƒ 1,60.
Virginie Loveling. Erfelijk Belast. Oorspronkelijke roman. Met portret. Prijs ƒ 2,90. Gebonden ƒ 3,50.
Virginie Loveling. De Twistappel. Oorspronkelijke roman. Prijs ƒ 2,40. Gebonden ƒ 2,90.
Ernst Lundquist. Talmi. Roman uit het leven te Stockholm. Geautoriseerde vertaling van F. Lahr Jr. Prijs ƒ 2,10. Gebonden ƒ 2,50.
Pieter van der Meer. Levens van Leed. Met omslag- en bandversiering van D. Nijland. Prijs ƒ 2,50. Gebonden ƒ 3,25.
Johan de Meester. De Menschenliefde in de werken van Zola. Met portret door Steinlen. Prijs ƒ 0,50.
Victor de Meyere. Langs den Stroom. Prijs ƒ 2,50. Gebonden ƒ 3,25.
Arthur Morrisson. De Lotgevallen van Dicky Perrot. Het kind van den Jago. In omslag of band van D. Nijland. Prijs ƒ 1,50. Gebonden ƒ 1,90.
K. T. Nieulant. Liefdes Kronkelpaden. De roman van een jongen. Prijs ƒ 2,90. Gebonden ƒ 3,50.
Helene van der Vlies. Verlangen. Oorspronkelijke roman. Prijs ƒ 2,90. Gebonden ƒ 3,40.
Serie EEN BOEK:
No. 1. Bernard Canter. Twee weken Bedelaar. 3e druk met 2 portr. 192 bladz. Prijs ƒ 0,35. [27]
No. 2. Frans Coenen. De Zomergenoegens van de Familie Kramp. 100 bladz. Prijs ƒ 0,25.
No. 3. M. J. Brusse. In de Nachtbuurt. 160 bladz. ƒ 0,35.
No. 4. Henri Hartog. In d’r nieuwe woning. Realistische novelle, met 1 portret. 128 bladz. Prijs ƒ 0,30.
No. 5. Hélène Lapidoth-Swarth. Louise. (Proza) 88 blz. Prijs ƒ 0.25.
VERZEN:
P. C. Boutens. Het Treurspel van Agamemnoon. Naar het Grieksch van Aischylos in Nederlandsche verzen overgezet. Met aanteekeningen. Prijs ƒ 2,50.
A. van Collem. Van Stad en Land. Prijs ƒ 0,90. Gebonden ƒ 1,40.
Jan Eelen. Lentelinde. Het lied van een jonge Liefde. Prijs ƒ 1,50.
C. S. Adama van Scheltema. Eenzame Liedjes. Prijs ƒ 0,60. Gebonden ƒ 1,10.
C. S. Adama van Scheltema. Zwerversverzen. Prijs ƒ 0,60. Gebonden ƒ 1,10.
C. S. Adama van Scheltema. Van Zon en Zomer. Prijs ƒ 0,60. Gebonden ƒ 1,10.
C. S. Adama van Scheltema. Een weg van Verzen. Prijs ƒ 1,90. Gebonden ƒ 2,40.
C. S. Adama van Scheltema. Uit den Dool. Prijs ƒ 1,90. Gebonden ƒ 2,40.
C. S. Adama van Scheltema. Levende Steden: 1. Londen, 2. Dusseldorp, 3. Amsterdam. Prijs ƒ 1,25 per deel. Enkele exemplaren op geschept Hollandsch papier à ƒ 5,–.
Lodewijk de Schutter. Verzen. Prijs ƒ 1,–.
Percy Bysshe Shelley. Alastor of de Geest der Eenzaamheid. In Nederlandsche verzen overgebracht door Dr. K. H. de Raaf. Met portret. Voorrede door Willem Kloos. Prijs ƒ 0,90. Gebonden ƒ 1,50.
Brusse’s REISGIDSEN.
No. 1. G. van Lissa. Twee weken te Berlijn. Geillustreerde Gids voor Berlijn met een kaart en een spoorwegkaartje. Prijs ƒ 0,50. [28]
LIEDJES, WIJZEN EN PRENTJES.
J. H. Speenhoff. 1e, 2e, 3e en 4e Bundel à ƒ 0,95. Gebonden ƒ 1.50.
BOEKEN VOOR JONGENS EN MEISJES.
Mevr. N. Abbing van Houweninge. Lente, Zomer, Herfst en Winter. Een sprookje met rijke illustraties van P. Cornelis de Moor. Prijs ƒ 2,50. Gebonden ƒ 3,50.
M. J. Brusse. Een Dierenkolonie in een groote Stad. Met 35 illustraties van W. F. A. I. Vaarzon Morel en een voorwoord van Dr. J. Büttikofer. Prijs ƒ 1,–. Gebonden ƒ 1,40.
Anna van Gogh-Kaulbach. Hektor. De Geschiedenis van een hond. Fraai geillustreerd door J. B. Heukelom. Prijs ƒ 0,90. Gebonden ƒ 1,25.
J. B. Heukelom. Op en om het Krabbelbaantje. 15 prenten in 5 kleuren, op den steen geteekend. Prijs gecart. ƒ 1,25.
Cornelis Veth. Uzeltje. Een prentenboek in 4 kleuren op den steen geteekend. Prijs gecartonneerd ƒ 1,25.
KUNST, WETENSCHAP, ONDERWIJS en OPVOEDING.
C. S. Adama van Scheltema. De Grondslagen eener Nieuwe Poëzie. Proeve tot een maatschappelijke kunstleer tegenover het naturalisme en anarchisme, de tachtigers en hun decadenten. Prijs ƒ 3,90. Gebonden ƒ 5,–. Ter perse.
H. P. Berlage. Over Stijl in Bouw- en Meubelkunst. Met 51 teekeningen van den schrijver. Prijs ƒ 2,60. Gebonden ƒ 3,25.
H. de Boer. Albert Vogel. Romantische Voordrachtskunst. Omslagteekening van Aarts. 10 illustraties buiten den tekst ƒ 0,60.
J. Coster. De Vereenvoudiging in de Engelsche spelling. Prijs ƒ 0,25.
H. A. van Dalsum. Toestand op het Kroondomein. Prijs ƒ 0,25.
Diopter. Het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Prijs ƒ 0,30.
Diopter (A. Keppler. c.-i.) Het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. II. Prijs ƒ 0,50.
Mevr. Chr. Egener-Van Eyken. Methodisch-Hygiënisch Spreken. Het genezen van stotteren en andere spraakgebreken. Handleiding ten behoeve van Onderwijzers, Ouders, Opvoeders en Spraakgebrekkigen. Handboek voor zelfonderricht. Prijs ƒ 0,90. Gebonden ƒ 1,25.
Prof. Dr. C. Eykman. Hygiënische Strijdvragen. Prijs ƒ 0,60. [29]
Geschriften der Ned. Ver. tot bevordering van het Schoonheidsbeginsel in het onderwijs:
Schoonheid en Onderwijs. 2 maandel. Tijdschrift onder redactie van S. Brons, Ida Heijermans en J. D. Ros. Abonnement ƒ 1,50 p. j. fr. p. p.
J. J. Griss en E. Hazelhof. De Volzin. Beknopte Nederlandsche Spraakkunst, ten gebruike bij het Onderwijs aan H. B. S., Kweek- en Normaalscholen. Prijs gebonden ƒ 1,–.
H. J. Haverman, Portret van Dr. A. Kuyper. Prijs ƒ 3,–.
L. Heijermans, Arts. Handleiding tot de kennis der Beroepsziekten. Met 124 documenteele en toelichtende illustraties naar fotografieën door den schrijver. Ter perse.
L. Heijermans, Arts. Het Onderwijs in de Bedrijfshygiëne. Prijs ƒ 0,50.
L. Heijermans, Arts. Gezondheidsleer voor Arbeiders. Met 28 illustraties. Prijs ƒ 1,50. Gebonden ƒ 1,90.
Dr. L. van ’t Hoff. Geneeskundige Gids voor den Scheepskapitein. Geillustreerd. Prijs gebonden ƒ 1,25.
Homo Sum. De invloed van bloemen en planten op het Menschelijk Karakter. Een boekje voor Ouders en Opvoeders. Prijs ƒ 0,25.
Dr. R. Jacobsen. Carel van Mander. (1548–1606). Dichter en prozaschrijver. Academisch Proefschrift. Prijs ƒ 3,90. Gebonden ƒ 4,90.
Mr. A. Japikse. Een Strijd tegen de verbruikscoöperatie. Academisch proefschrift. Prijs ƒ 1,50.
Dr. H. Japikse. Licht- en andere Stralen. Prijs ƒ 0,90.
Dr. J. A. N. Knuttel. Het Geestelijk Lied in de Nederlanden voor de Kerkhervorming. Academisch Proefschrift. Prijs ƒ 4,90. Gebonden ƒ 5,75.
Dr. J. H. Leopold. Stoïsche Wijsheid. Tweede vermeerderde druk. Prijs ƒ 0,95. Gebonden ƒ 1,35.
De Misdadige Jeugd in het Havenbedrijf. Prijs ƒ 0,50. [30]
William Morris. Kunst en Maatschappij. Gewone Editie. Prijs ƒ 2,60. Gebonden ƒ 3,25.
Luxe editie in perkament ƒ 12,50.
Mr. W. Polman Kruseman. Frederik Nagtglas, uit zijne werken geschetst. Prijs ƒ 0,50.
R. N. Roland Holst. Vijftien Fotografieën naar de Wandschilderingen van R. N. Roland Holst in het Gebouw van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond te Amsterdam. Prijs in halflederen portefeuille ƒ 60,–.
R. N. Roland Holst. Vijftien Afbeeldingen in boekdruk van de Wandschilderingen van R. N. Roland Holst in het Gebouw van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond te Amsterdam. Prijs ƒ 0,35.
De Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen. Afdrukken van indrukken door “Een onherroepelijk Verlorene”. Met een voorrede van Prof. Mr. D. Simons. Prijs ƒ 0,75 (2e druk).
J. D. Ros. Het Ontwerpen van Vlakornament. Met een voorrede van H. J. de Groot. Met ruim 300 illustraties waarvan 8 in kleuren. Prijs ƒ 3,–. Gebonden ƒ 3,75 of in 6 stukken compleet à ƒ 0,50.
J. D. Ros. De Nieuwe Richting in het Teekenonderwijs. Prijs ƒ 0,30.
Annie Sillevis. Een Meisje-Student over “Een Meisje-Studentje”, Prijs ƒ 0,35.
Mr. J. M. van Stipriaan Luïscius. Karakter. Uitgegeven tot nut der Nederlandsche Jongelieden. Prijs ƒ 0.10 (bij 50 ex. ter verspreiding ƒ 0,05, bij 100 ex. ƒ 0.03), 2e druk. 4e–6e 1000-tal.
Uitgaven der Sociaal-Technische Vereeniging van Democratische Ingenieurs en Architecten. No. 1. Beschouwingen over Het Ontwerp Arbeidswet 1904. 2e druk. Prijs ƒ 0,60. No. 2. Woningtoestanden in Nederland. Prijs ƒ 1,50.
H. van Treslong. Civitas. Eene inleiding tot de philosophie der Gemeenschap. Deel 1. De Wetten van het Gemeenschapsleven. Deel II. De Metaphysica der Gemeenschap. Prijs in 2 deelen ƒ 4,90. Gebonden ƒ 5,90.
C. de Waard Jr. De uitvinding der verrekijkers. Eene bijdrage tot de beschavingsgeschiedenis. Uitgegeven met steun van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Prijs ƒ 2,70.
Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org.
Dit eBoek is geproduceerd door Jeroen Hellingman en het on-line gedistribueerd correctie team op www.pgdp.net.
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org.
This eBook is produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at www.pgdp.net.
Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd met het corr-element.
Hoewel in het origineel laag liggende aanhalingstekens openen gebruikt, zijn deze in dit bestand gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.
Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.
De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:
Bladzijde | Bron | Verbetering |
---|---|---|
27 | , | . |
30 | [Niet in bron] | ƒ |
30 | 0.35 | 0,35 |