Title: Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana — Deel 4
Author: John Gabriel Stedman
Release date: May 1, 2005 [eBook #8099]
Most recently updated: September 25, 2014
Language: Dutch
Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreaders Team
Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreaders Team
Byzonderheden, betreffende den beruchten GRAMAN QUACY.—Beschryving van eene Koffy-Plantagie.—Ontwerp tot verbetering van de Volkplanting van Surinamen.—Verscheiden zoorten van visschen.—Nieuwe trek van wreedheid.—Voorbeeld van menschlievendheid.—De krygsbende van den Colonel FOURGEOUD wordt wederom ingescheept.
De Schepen ligten het anker, en steken in Zee. Overtocht.—Het Zee-paard.—De Noord-kaper.—De Haay.—De Zuiger-visch.—Het Lootsmannetje.—De Bruinvisch.—Zee-orkaan.—De schepen landen in Texel aan.—Ontscheping van het krygsvolk in de Stad 's Hertogenbosch.—Dood van den Colonel FOURGEOUD.—Besluit.
Van den aart der Landen, derzelver vruchtbaarheid en plaatselyke ligging.
Van de manier, om te arbeiden aan Dykagiën, uitwaterende Vaarten, Sluizen en ander werk, het welk noodig is, om het Land ter bebouwing gereed te maken.
Van het planten en aankweeken van Koffy, en van de noodige levensmiddelen tot onderhoud van de Planters; van het oogsten en bewerken der Koffy; van de gebouwen, en verdere noodzakelyke inrigtingen tot eene groote Koffy-Plantagie, volgens het gebruik der Hollandsche Volkplantingen in Guiana.
Antwoord op de drie eerstgemelde Brieven, waar by de Fransche Ingezeten de vraag omtrent de afschaffing der slavernye, in de Volkplantingen, alwaar dezelve nog plaats heeft, opzettelyk behandelt: hy raadt om deeze verandering, die noodzakelyk geworden is, te bevorderen; en geeft de middelen aan de hand, om daar toe te geraken, zonder aan den voorspoed der Volkplantingen nadeel toe te brengen.
Aardrykskundige Beschryving van Fransch Guiana.
Luchts-gesteldheid in Fransch Guiana.
Geschiedkundige opgaave, betrekkelyk Fransch Guiana.
Bevolking van Fransch Guiana.
Zeden en gewoonten der Indianen.
Behandelingen, welken de Indianen in Fransch Guiana ondergaan hebben.—Middelen om hun voor de Volkplanting nuttig te maken.
Hooge en laage landen.—Timmerhout.—Voortbrengzels van Fransch
Guiana. Levensmiddelen, tot de tafel dienende.
Byzonderheden, betreffende den beruchten GRAMAN QUACY.—Beschryving van eene Koffy-Plantagie.—Ontwerp tot verbetering voor de Volkplanting van Surinamen.—Verscheiden zoorten van visschen.—Nieuwe trek van wreedheid.—Voorbeeld van menschlievendheid.—De krygsbende van den Colonel FOURGEOUD wordt wederom ingescheept.
Andermaal in de hoofdstad te rug gekomen zynde, en van de beleefdheid van anderen geen misbruik willende maken, huurde ik een klein, maar gemakkelyk huis, aan den waterkant gelegen, en alwaar wy byna zoo gelukkig leefden, als op de Hoop.
Het eerste bezoek, dat ik ontfing, was van den Capitain LEWIS, die my berigtte, dat MACDONALD, die dankbaare matroos, van wien ik hier boven gesproken heb, op zyne te rug reize, na eenen tocht van twaalf dagen was overleden. Deeze brave jongen had den Capitain verzocht my van zynent wegen te groeten, en my ter hand te stellen de schelp van paarel d'amour, met zilver omzet, welke ik hem gegeven had.
Een groot aantal Planters en Colonisten wenschten ons geluk met onzen goeden uitslag tegen de muitelingen, De beruchte GRAMAN QUACY vertoonde my ook den fraaijen rok, en gouden gedenkpenning, hem door den Prins van Oranje geschonken. Deeze Africaan, want hy was van de kust van Guinee geboortig, vond middel, om, door zyn inneemend character en door zyne slimheid, zig niet alleen de vryheid, maar zelfs een gemakkelyk leven, te bezorgen.
Onder de slaven van het laagste zoort den naam van Lockoman, of toovenaar, verkregen hebbende, werd 'er op de Plantagiën geene misdaad gepleegd, of GRAMAN QUACY wierd geroepen, om den schuldigen te ontdekken; het geen hy zeer dikwils deed, uit hoofde zyner doorzichtigheid, geholpen door het vertrouwen, het welk de Negers op zyne tooverstreeken stelden, en door het gezag, het welk hy op hen verworven had. Dienvolgende kwam hy groote onheilen voor; en tot belooning van zyne diensten, ontfing hy nu en dan aanzienlyke geschenken. De bende Jagers, en, alle de vrye Negers, waren aan zynen invloed onderworpen. Hy verkogt hun zyne obias of tooverbanden, om hen onkwetsbaar te maken, en hun daar door alle vrees te benemen. Door deeze kunstgreep had hy aan de Volkplanting grooten dienst gedaan, en tevens goed zyn beurs gemaakt. De Negers baden hem als een God aan. Het maken van zyne tooverbanden kostte hem weinig: zy bestonden uit kleine steentjes, zeeschelpen, klein gehakt hair, vischgraaten, vederen, enz. dit alles wel by elkander gebonden, en een pakje uitmakende, wierd met een catoen lint om den hals gehangen, of aan eenig ander gedeelte van het lichaam geplaatst. Hy had, in 't jaar 1730, het geluk, om eenen geneeskrachtigen wortel te ontdekken, die naar hem Quassie- of Quacy-hout genoemd wierd. [1] Schoon dezelve thans in Engeland minder beroemd is, dan voor deezen, beschouwt men dien echter als een zeer krachtig middel tot versterking van de maag, en herstelling van eetlust. Behalven deeze eigenschap, levert dezelve ook een krachtig middel tegen de koorts op.
De heer D'AHLBERG, dien ik reeds in het verhaal van deeze reize genoemd heb, maakte, in 't jaar 1761, het Quasie-hout aan den beroemden LINNÆUS bekend, en deeze Zweedsche Natuurkenner heeft naderhand eene verhandeling over deeze plant geschreven. Door middel van deeze gewichtige ontdekking, zoude QUACY groote rykdommen hebben kunnen verzamelen, zoo hy zig niet aan een liederlyk leven en verkwistingen had overgegeven, waar van de gevolgen zwaare ziekten waren, en inzonderheid de melaatsheid, die, zoo als ik reeds gezegd heb, volstrekt ongeneeslyk is. Hy moet niettemin eenen hoogen ouderdom bereikt hebben, schoon hy den juisten tyd van zyne geboorte niet wist, maar hy was dikwils gewoon te verhaalen, dat hy als trommelslager diende, en op de Plantagie van zynen meester alarm sloeg, toen de Fransche Admiraal, JACQUES CASSARD, in 't jaar 1712, de Surinaamsche Volkplanting onder schatting stelde.
Het Portrait van deezen buitengewoonen man, met zynen gryzen kop, en zyn scharlaken en blaauwen rok, met goud omboord, afgereekend hebbende, biede ik het zelve den lezer aan.
Zelfs in de week van myne te rug komst op Paramaribo, ondervonden wy nieuwe bewyzen van de goede uitwerkingen, welken de tooverbanden van GRAMAN QUACY te weeg bragten. Een Capitain der Jagers, HANNIBAL genaamd, bragt aldaar twee handen van twee oproerige Negers, die hy ontmoet, en zelf gedood had. Eene van die handen was afgehouwen aan den Neger CUPIDO, in 't jaar 1774, gevangen genomen door den Colonel FOURGEOUD, die hem in de bosschen agter aan voerde, tot dat het aan deezen Neger, in weêrwil van de ketenen, waar aan hy geboeid was, gelukte te ontsnappen.
Myne vrienden een bezoek gevende, ging ik den heer ANDREAS REYNSDORP zien, die my een liskoord en een knoop van een hoed, met diamanten, toonde, die hem twee honderd guinies gekost hadden.—Zoo groot is de weelde in Surinamen. Deeze pracht was nog verre beneden die van den heer D'AHLBERG die behalven eene goude snuifdoos, met edele gesteenten omzet, en hebbende de waarde van 600 ponden sterlings, my twee stukjes zilver geld vertoonde, met goude randen, en met diamanten omzet, met dit opschrift: Soli Deo gloria, fortuna beatum &c. My niet hebbende kunnen wederhouden, om hem myne verwondering te kennen te geven, dat hy zoo byzonder veel werk maakte van twee zulke ligte stukjes, gaf hy my ten antwoord, dat dit al het gereed geld was, het welk hy bezat, toen hy uit zyn vaderland, Zweden, in deeze Volkplanting kwam.—Werkte gy? zeide ik hem.—Neen.—Vroeg gy om een aalmoes?—Neen.—Gy hebt evenwel niet gestolen?—Neen; maar, onder ons, ik gedroeg my als een geestdryver; het geen nu en dan zeer noodzakelyk is, en de drie andere kostwinningen overtreft. Ik zal nog een voorbeeld bybrengen van de buitensporigheid van zommige inwooners deezer Volkplanting. Twee van hun geschil hebbende over een koets, die zeer cierlyk gebeeldhouwd en zeer kostbaar was, zynde kortlings uit Holland aangekomen, moest men zyne toevlucht nemen tot de rechtbank, om te weten, aan wien dezelve toebehoorde; en geduurende den tyd, dat het twistgeding duurde, bleef het rydtuig in de open lucht staan, en verloor al deszelfs waarde.
Den 10den February, wanneer de meeste onzer Officieren te Paramaribo te rug gekomen waren, gaf de Colonel hun, in het hoofd-kwartier, een zoo genaamd festyn. Met de vreugde op het aangezicht geschilderd, gaf hy ons kennis, dat hy zynen tocht ten einde gebragt had. Zonder veel bloed te vergieten, had hy zyn oogmerk volmaakt bereikt, door één-en-twintig gehuchten of dorpen te vernielen, en twee honderd velden te verwoesten, waar op allerleije zoorten van planten groeiden, van welken het bestaan der muitelingen afhing. Hy bevestigde ons ook de tyding, dat zy byna allen de Rivier Maroni waren overgetrokken, en zig in de Fransche Volkplanting van Caijenne hadden nedergezet, alwaar men hun niet alleen eene schuilplaats verleende, maar zelfs alles verschafte, wat zy benoodigd hadden. Wy wenschten hem van goeder harten geluk, en wy dronken driewerf den voorspoed van de Surinaamsche Volkplanting, welkers toekomende veiligheid afhing van het nieuw cordon, of van den verschansten weg, die door het krygsvolk der Sociëteit en de Neger-jagers verdedigd wierd.
De Colonel FOURGEOUD, en zyne krygsbende, worden, in het werk van Dr. FERMIN, twee malen aangehaald als de redders deezer Volkplanting. De Abt RAYNAL spreekt 'er ook met zeer veel roem van, en zyne loftuitingen zyn met de rechtvaardigheid en waarheid overëenkomstig. Eene zaak is 'er, die den Colonel onëindig veel eere aandeed, namelyk dat, hoe zeer hy zyne soldaten op geenerhande wyze spaarde, hy nimmer eenen gevangen muiteling in koelen bloede deed ombrengen; ja zelfs, wanneer het hem mogelyk was, ontweek hy om denzelven in handen van den Rechter over te leveren. Hy wist, dat zyn plicht medebragt de muitelingen te verjagen; maar hy wist ook tevens, dat geweldadige en onmenschelyke mishandelingen hen tot muiterye hadden doen overslaan. Ik zelf, die, in de drie eerste jaaren, door hem op eene ongepaste manier vervolgd wierd, moet tot zynen roem verklaren, dat hy onvermoeid in den dienst was, en dat hy, in weerwil van eenige gebreken, een uitmuntend Officier was.
De Bevelhebber melde ons bovendien, dat twee schepen, die met krygsbehoeften voor ons geladen waren, op de reede van Texel waren gestrand; maar dat men een gedeelte van hunne lading geborgen had, en in twee andere schepen overgeladen, die in de Rivier Surinamen aankwamen.
Ik stond toen in zulk eene blakende gunst by den Colonel, dat hy my zelfs tot zynen vertrouweling nam. Ik wist daar door zyn voornemen, om het nieuwlings ontscheepte krygsvolk nog verscheiden maanden na ons vertrek in 't veld gelegerd te houden, welke ongemakken zy 'er ook door lyden mogten. Hy noemde my vervolgens de Officiers, welken hy, na zyne aankomst in Holland, wilde tegenwerken, als mede welken hy door zyne aanbeveeling wilde doen bevorderen; maar ik nam de vryheid hem hier in de reden te vallen, en op myne eer te verklaren, dat de eerstgemelde door my weten zouden het gevaar, dat hun over 't hoofd hing, zoo hy 'er by bleef, om zulk een onrechtvaardig ontwerp ter uitvoer te brengen. Deeze verklaring bragt ten minsten die goede uitwerking te weeg, dat het gesprek van zulk een onäangenaam voorwerp wierd afgeleid. Ik verzogt hem vervolgens, "dat hy zig de noodlottige gesteltenis herïnneren zoude, waar in dit zelfde volk zig bevond aan de Cassipory-Kreek, terwyl hun Heelmeester goude horologiën, en diamanten ringen overwon, met het genezen van de ingebeelde ziekten der aanzienlyke lieden op Paramaribo". Hy antwoordde my: Gy zyt een braave jongen; en beloofde 'er aan te zullen gedachtig zyn.
Ik wierd toen door Capitain MACNEYL genoodigd, om eenige dagen op zyne Koffy-Plantagie te gaan doorbrengen; maar, hoe zeer ik deeze uitnoodiging niet konde aanneemen, zal ik my echter van deeze gelegenheid bedienen, om de nuttige plant, Koffyboom genaamd, te beschryven, die, niet oorsprongelyk uit Guiana herkomstig zynde, zoo men zegt, door den Graaf DE NEALE te Surinamen gebragt wierdt, schoon zommige Schryvers daar van de eer geven aan zekeren zilversmit, HANSBACH genaamd.
De Koffy-boon [2] koomt voort van den Koffy-boom, welke eene bevallige gedaante heeft, en die men niet hooger laat groeijen, dan tot een mans hoogte, om de vrucht des te gemakkelyker te kunnen plukken. De schors van deezen boom heeft eene helder bruine kleur; en zyne bladeren, zynde altyd groen, glad, glinsterend en hoog gekleurd var boven, bleek van onderen, uitgesneden, maar zonder getand te zyn, aan de beide einden puntig, aan de buitenkant stomp, drie of vier duimen lang, en omtrent twee breed, zitten aan zeer korte steelen, en eene uitspringende kant verdeelt dezelve benedenwaarts in twee gelyke deelen. De boom is 'er geheel mede bedekt, en zyne takken spruiten op eenen kleinen afstand van den grond uit. Deszelfs beziën zyn eirond, in 't begin groen, en langzamerhand van kleur veranderende tot dat zy ryp zyn, wanneer zy eene heldere roode kleur vertoonen, even als de kerssen. Het vleesch van elk deezer beziën, hebbende eenen vry aangenaamen zoetächtigen smaak, eene speceryen geur, en eene bleeke kleur, omgeeft twee nootedoppen, die dicht aan elkander zitten, en elk eene halve boon of zaad bevatten van een kraakbeenigen aart, eene bleeke of geelächtige groene kleur, eyrond, aan de eene zyde bolrond, aan de andere plat, en aldaar over deszelfs geheele lengte met eene zeer diepe groeve doorsneden. Men zegt, dat één Koffy-boom drie of vier ponden koffy by elken oogst kan opleveren; en even als andere plantgewassen van dit Land geeft dezelve twee malen 's jaars vruchten.
De gebouwen op eene Koffy-Plantagie, bestaan in het huis van den Planter, het welk men, om de aangenaamheid, doorgaans aan den oever van eenige Rivier plaatst; en dicht daarby, gemakshalven, de woning van den opzichter, van den boekhouder, de magazynen, en kleine bergplaatsen. De verdere gebouwen, tot de bewerking geschikt, zyn eene wooning voor den timmerman, een timmerwerf, een zoort van schuur om het vaartuig in te bergen, twee koffy-huizen, het één, om de boon van het verdere gedeelte der vrucht af te scheiden, en het ander, om dezelve te laten droogen. Het overige bestaat in woningen voor de Negers, in een hospitaal, een beestenstal, en magazynen. Het geheel heeft het voorkomen van een klein gehucht. Het koffy-huis alleen kost zomtyds vyf duizend ponden sterling, en zelfs meer. Maar om een volkomener denkbeeld van het geheel te geven, verwyze ik den lezer naar de daar van door my gemaakte afteekening. Hy zal op dezelve zien de plaats der gebouwen, de velden in hunnen vollen groei, de paden, de grachten, de Huizen, alles behoorlyk onderscheiden. Eene dergelyke Plantagie, op die wyze gerangschikt, vereenigt in zig aangenaamheid, gemak, en veiligheid: aangenaamheid, om dat zy volmaakt regelmatig is; gemak, om dat alles aldaar onder het bereik en het oog van den Planter verrigt wordt; veiligheid, om dat zy door eene zeer breede gracht omringd is, waar in het water uit de Rivier loopt, en waar over een valbrug legt, die des nachts wordt opgehaald, en alle gemeenschap van buiten afsnydt.
De landen, tot bebouwing geschikt, zyn in groote vierkante vakken verdeeld, waarop doorgaans twee duizend fraaije koffy-boomen staan, die op den afstand van tien voeten van elkander geplant zyn. Deeze boomen, die op de drie jaaren vruchten beginnen te dragen, hebben op de zes jaaren hunnen volkomen wasdom bereikt, en worden dertig jaaren oud. In plaats van de boomen, die sterven, plant men jonge loten, die uit eene kweekery gehaald worden, zynde een zeer wezentlyk gedeelte, waar aan eene Plantagie nimmer gebrek moet hebben. Ik heb reeds opgemerkt, dat men twee maalen's jaars oogsten kan: de eerste heeft plaats op het einde van de maand Juny, de andere op het einde van November.
Het is in dit oogenblik niet onäangenaam, Negers van allerleijen ouderdom, deeze beziën van eene helder roode kleur te zien plukken; en terwyl de meer bejaarden hunne taak afwerken, vermaken zig de jongere, die reeds dezelve geeindigd hebhen, met onder een aangenaam groen te stoeijen.
Zy verschynen vervolgens allen voor den Opzichter, die de geenen, wier manden niet vol genoeg zyn, doet zweepen, welke reden van verschooning zy ook mogen bybrengen. Dit gedaan zynde, worden de vruchten in de schuur gebragt, en de slaven keeren naar hunne woningen te rug. Om het vleesch der vrucht van de boonen af te scheiden, worden de vruchten in een molen, die daar toe gemaakt is, gewreven; vervolgens worden de boonen in water geworpen, waar in zy een nacht blyven; men spreidt ze als dan uit op een zoort van dorschvloer, gemaakt in de open lucht, en met platte steenen, om daar op de boonen te laten droogen. Deeze bewerking afgeloopen zynde, begint men wederom eene andere, byna van gelyken aart, daar in bestaande, dat men de boonen op den vloer van eene zolder uitspreidt. Aldaar dampen zy uit, en droogen inwendig, en men draagt zorg om ze dagelyks met houten schoppen om te roeren. Om de drooging volkomen te doen zyn, werpt men deeze zelfde boonen in kuipen, die op rollen loopen, en men draagt zorg, dat ze niet door den regen nat worden. Men wryft ze vervolgens in houten mortieren, om de schil of het vlies, waar mede de boonen in de vrucht aan elkander vast zitten, van één te scheiden. De Negers doen dit werk op de maat, onder een algemeen gezang.
Eenige Koffy-Plantagiën in Surinamen brengen jaarlyks meer dan 150,000 ponden gewicht voort; en, gelyk ik reeds heb opgemerkt, het jaar voor onze komst, voerde men, alleen naar Amsterdam, 12,267,134 ponden van dit aangelegen voortbrengzel uit, waar van de prys van zeven tot agtien stuivers verschilde, maar die, midden door gerekend, eene somme van 400,000 ponden Sterling opbrengen, zonder daar nog by te rekenen het geen naar Rotterdam en Zeeland verzonden wierd.
Dit is genoegzaam tot betoog, dat het aankweken der koffy allen aandacht van de Planters verdient. Ten aanzien van derzelver hoedanigheden is het onnoodig den lezer te onderhouden.
Met deeze beschryving zal ik de waarnemingen eindigen, door my omtrent de voortbrengzels van het Planten-ryk in deeze Volkplanting gemaakt, naar mate dezelve zig aan my aanboden. Ik zal 'er echter byvoegen, dat de verscheidenheid en buitengewoone eigenschappen der boomen, planten, wortelen, enz. in dit Land, van dien aart zyn, dat zelfs de oudste inwooners dezelven niet volkomen kunnen kennen.
Het is eenige jaaren geleden, dat de Graaf GENTILLY, een kundig man, met verscheiden Indianen de woestenyen van Guiana doorreisde. Hy had een aantal aanmerkingen verzameld, waar uit de Kruidkunde groote voordeelen stond te trekken, toen hy door eene kwaadäartige koorts wierd aangetast, die hem in het midden zyner zoo gewichtige als nuttige werkzaamheden in het graf sleepte.
Na alzoo myne berichten nopens de verschillende voortbrengzels deezer Volkplanting, voornanamelyk catoen, suiker, cacao, indigo en koffy, geëindigd te hebben; na herhaald te hebben, dat de onderscheidene boomen, heesters, planten, wortels, gommen, en welriekende dingen, welken men aldaar ontmoet, uittermaten talryk zyn, en allen van eene uitmuntende hoedanigheid, is my thans nog overig de belofte te vervullen, door my gedaan, om aan het oordeel van het publiek eenige aanmerkingen te onderwerpen, waar van de gevolgen, wanneer ze beöeffend werden, een onëindig nut aan alle de West-Indische Volkplantingen zouden aanbrengen, en haar groote rykdommen verschaffen, tevens het geluk der slaven bevorderende, zonder dat men noodig zoude hebben tot den handel op de kust van Guinée zyn toevlucht te nemen, om het dagelyks verlies der Negers te herstellen. Maar het is noodzakelyk voor af de manier aan te wyzen, op welke zy gerangschikt en behandeld worden, overëenkomstig de byzondere gewoonte van deeze Volkplanting; ik zal vervolgens opgeven, hoe zy, niet alleen volgens de wetten der menschelykheid, maar ook volgens die van het gezond verstand behooren te zyn.
Ik heb reeds doen opmerken, dat 'er 75,000 slaven van allerleije benamingen in Surinamen zyn. Om een getal te hebben, het welk zig gemakkelyker laat verdeelen, zullen wy het stellen op 80,000, en, daar de Plantagiën een getal van 800 beloopen, veronderstellen, dat elke Plantagie 100 slaven heeft, (schoon verscheiden derzelven 'er niet meer dan 24, en andere wederom 400 hebben,) dus zullen wy het getal van 80,000 vinden. De volgende staat of tafel wyst de onderscheidene diensten of werkzaamheden aan, waar toe zy gebruikt worden. De eerste reije bevat het getal der slaven van alle ambachten, die tot elke Plantagie behooren; de tweede, de by elkander gerekende getallen over alle de Plantagiën.
Staat der Negers, zoo mannen als vrouwen, tot ééne Plantagie behoorende, volgens derzelver onderscheidene diensten.
Op één Op 800
Plantagie. Plantagiën.
Vier mannen tot huisselyken dienst. 4 3,200 Vier vrouwen, dito 4 3,200 Een kok voor den Planter, Opzichter, enz. 1 800 Een jager 1 800 Een visscher 1 800 Een tuinman voor de bloem- en moestuin 1 800 Een Neger, die belast is met het weiden van paarden en ossen 1 800 Een om de geiten te weiden 1 800 Een tot het weiden van de varkens 1 800 Een Neger, wiens post is aan het gevogelte eeten te geven 1 800 Timmerlieden, om wooningen, vaartuigen, enz. te bouwen 6 4,800 Kuipers, om het vaatwerk te maken en te herstellen 2 1,600 Een metzelaar, om de steene grondvesten te bouwen en te herstellen. 1 800 Negers, die eenig handwerk oeffenen, en andere, die alleen tot pronk dienen, wonende op Paramaribo 15 12,000 Een Neger, den post van Heelmeester waarnemende 1 800 Zieken en ongeneeslyken 10 8,000 Eene minne voor de kinderen, die door hunne moeders niet gezoogd kunnen worden 1 800 Zeer jonge kinderen, die nog geen arbeid kunnen doen 16 12,800 Negers, die te oud zyn om te werken 7 5,600 Negers, alleenlyk geschikt om op het Land te arbeiden 25 20,000 —- ———- Het geheele getal der slaven 100 80,000
Uit deezen Staat kan men zien, dat het getal der slaven, die verwezen zyn om den geheelen last van den arbeid op het veld te dragen, slechts een vierde bedraagt van de gezamentlyke Negers der Volkplanting; en deeze zyn het voornamelyk, die vroegtydig sterven. Is het dus niet klaar, dat indien men tot den zelfden arbeid, met zoo veel gestrengheid, de vyftig duizend slaven gebruikte, die daar toe bruikbaar zyn, het getal der dooden, jaarlyks op vyf van 't honderd beloopende, ten minsten tot twaalf vermeerderen zoude, en deeze bevolking, in een weinig meer dan agt jaaren tyds, volkomen vernielen zoude.
Na getoond te hebben, hoe de slaven verdeeld worden, moet ik kortelyk opmerken, dat zoo al dertig duizend van dezelven met meerder gemak leven, dan het gemeene volk in Engeland; en andere dertig duizend een ledig leven leiden, of ten minsten een leven, het welk tot in standhouding der Plantagiën van geen nut is; de twintig duizend, die dan nog overig zyn, over 't algemeen onder de ellendigste schepzels, die op aarde woonen, gerangschikt kunnen worden. Men geeft hun naauwlyks te eeten, men put hen uit door vermoeijing, men mishandelt hen, men ryt hen door wreede straffen van één, zonder te gedogen, dat zy hunne vorderingen en klachten laten hooren, zonder dat men naar hunne verdediging begeert te luisteren, zonder dat men hun by eenige gelegenheid het minste recht laat wedervaren; en op die wyze kan men hen als levendig dood beschouwen, dewyl zy geene der voorrechten van de menschelyke maatschappy genieten.
Ik moet aan ieder mensch van gezond verstand vragen, of eene dusdanige verdeeling niet strydig is met het waar belang der eigenaars, terwyl dezelve door een verstandiger bestuur hunne rykdommen zouden vermeerderen, en het leven van hunne slaven zoo zeer niet verkorten?
Indien de onbedachtzaame inwooners deezer Volkplanting hunne weelde, ik zal niet zeggen 'er van afzien, maar matigen wilden, zouden ten minsten twintig duizend Negers by het getal der arbeidende gevoegd worden, het geen door aan de lediggangers werk te verschaffen, de anderen onëindig ontlasten zoude, en (mits zy allen met minder wreedheid behandeld werden,) het zoort van sterfte zoude doen ophouden, die zoo algemeen het lot der eerstgemelden is.
Maar de hervorming moet begonnen worden met menschen, wier gedrag ten voorbeelde strekken kan. Het is noodig, dat zy, wien het uitvoerend gedeelte van het bestuur wordt toebetrouwd, geen belang hebben, om de oogen te sluiten voor buitensporigheden, die by de wetten verboden zyn: het is noodig, dat nimmer de Gouverneur, en Regeeringen der Volkplanting, eigenaars zyn van een grooter getal slaven, dan, overëenkomstig hunnen rang, tot den huisselyken dienst by hun noodzakelyk is; want ik heb meer dan eens gezien, dat zy, die de wetten maakten, of met derzelver uitvoering belast wierden, de eerste waren, die dezelven overtraden, het zy door de Negers te dwingen, om des zondags te werken, het zy door zig aan alle de geweldadigheid hunner driften over te geven.
Het is derhalven van aanbelang, dat de Gouverneur en de voornaamste lieden der Regeering uit Europa gezonden worden; dat zy met de gaven der fortuin, en de voordeelen van eene goede opvoeding begunstigd zyn, maar bovendien, dat zy eenen edelmoedigen en standvastigen geest hebben; dat zy onvatbaar zyn voor omkooping, en zig door den glans van het goud niet laten verblinden; dat zy eindelyk met gevoelens van eer en menschelykheid bezield zyn; dat het volk, aan het welk zy eenen zoo wezentlyken dienst doen, dat de Volkplanting, welke zy zoo kragtdadig beschermen, hun op eene edelmoedige wyze beloone; maar dat hunne bezoldingen vast bepaald zyn, en niet van het zweet en bloed dier ongelukkige Africaanen afhangen; dat deeze zelfde Regeeringen wetten maken, waar by de arbeid der Negers bepaald wordt; dat deeze door andere beschermende wetten gevolgd worden, die niet gedogen, dat deeze ongelukkige slaven gefolterd, van één gereten, vermoord worden, of dat men hun al het geen den mensch lief is, hunne kinderen en vrouwen, onbeschaamdelyk ontroove; dat men hun behoorlyk voedzel geeft, en hun in hunne ziekten laat oppassen; maar voornamelyk, dat men hun recht laat wedervaren, dat men hen hoort, en hun toestaat, om de buitensporigheden, waar over zy zig beklagen, door getuigen te bewyzen, van welke kleur dezelve ook zyn mogen; dat men hun zelfs een voorrecht laat genieten, het geen voor ons zoo dierbaar is, om gevonnisd te worden door onäfhangelyke en onpartydige Rechters, uit hunne landgenooten gekozen. Indien gy eindelyk wilt, dat zy als menschen handelen en arbeiden, behandel hen dan op dien voet.
Wanneer dusdanige wetten aangenomen en ter uitvoer gebragt werden, durve ik verzekeren, dat de Europeesche volken onëindige voordeelen van hunne Volkplantingen trekken zouden.—De Planters zouden ryk, en hunne Opzichters ordentelyke lieden worden; de slavernye zoude dan meer in naam, dan in de daad zyn; de Negers zouden hunne taak met vermaak afwerken; de bevolking zoude vermeerderen, en de vervloekte handel op de kust van Guinée zoude vernietigd worden. De eigenaars zouden hunne slaven als hunne kinderen beschouwen, en als de zoodanigen, van welken de vergrooting van hun fortuin afhangt; de slaven zouden van hunnen kant den dag zegenen, dat hunne vooröuders in America zyn aangeland.
Den 16den, by zyne Excellentie den Gouverneur ter maaltyd genoodigd zynde, liet ik hem zien de verzameling van myne teekeningen en aanmerkingen, die ik rakende de Volkplanting van Surinamen gemaakt had; hy wilde dezelvcn wel met zyne goedkeuring verëeren. Ik betuigde hem myne dank-erkentenis, niet alleen voor alle de geschikte gelegenheden, welken hy my bezorgd had, om dien arbeid aan te vullen, maar ook voor het allervriendelykst onthaal, het welk ik, geduurende myn verblyf in Guiana, van hem genoten had.
Door de herhaalde betuigingen van zyne vriendschap aangemoedigd, dorst ik, twee dagen daar na, hem een zeer buitengewoon verzoekschrift aanbieden, het welk ik hem verzogt aan den Raad voor te dragen, zoo als hy my ook al glimlagchende, en my de hand drukkende, beloofde. Zie hier het zelve:
Ik verbinde myn woord van eer, het eenigste goed, het welk ik, behalven myne soldye, bezit, tot borge, dat, indien de Raad myn voorig verzoek tot vrymaking van mynen geliefden zoon JOHNNY STEDMAN toestaat, dit kind nooit ten lasten der Volkplanting van Surinamen komen zal.
(Getekend)
Paramaribo, den 18. February J. G. STEDMAN. 1777.
Daar mede alles, wat van my af hing, gedaan hebbende, wagte ik eenige dagen met angst, maar zonder hoop, het antwoord op myn verzoek af; en ingevalle hetzelve ongunstig uitviel, zag ik my genoodzaakt mynen zoon voor altyd te verlaten, of hem naar Europa mede te nemen, waar door ik den dolk in het hart van zyne moeder gestoken zoude hebben.
Terwyl ik aan deeze zorgelyke onzekerheid ten prooije stond, wierden de Transport-schepen tot ons vertrek gereed gemaakt, en ik was onder het getal der geenen, die belast waren dezelven van eenen genoegzamen voorraad van hout te doen voorzien. De Officiers ontfingen de agterstallige soldye, die men hun verschuldigd was; en dertien soldaten verkregen hun pasport, van oogmerk zynde te Paramaribo te blyven. De bekwaame Colonel betaalde ons andermaal in papier. De Regeering had ons bovendien eenige honderde guldens toegestaan, om ons schadeloos te stellen wegens de betaling van onderscheiden lasten, maar men deed 'er nooit rekening van, of liever het was ons verboden om 'er van te spreken.
Den eersten Maart, bragt een Sergeant, uit het leger aan de Cassipory-Kreek, alwaar het nieuwe krygsvolk geposteerd lag, aangekomen, bericht, dat de soldaten aldaar in grooten getale stierven, en verhaalde, dat zeker soldaat, die den 10den February verdwaald was geraakt, na verloop van zes-en-twintig dagen was te regt gekomen; dat hy de eerste negen dagen van eenige ponden scheeps-bisschuit geleefd had, en dat hy de zeventien andere dagen het leven alleen met water behouden had; dat hy zyne stem geheel en al had verloren, en dat hy, in de volste kragt van 't woord, slechts een geraamte vertoonde; maar dat de zorge, voor hem genomen, hoop gaf, dat hy het leven behouden zoude. Indien iemand weigert de mogelykheid van zulk een buitengewoon geval te gelooven, laat hy dan lezen een echten brief van den heer GODIN aan den heer DE LA CONDAMINE, waar in hy het tafereel schetst van het verschrikkelyk lyden, het welk zyne vrouw onderging, by het doortrekken der bosschen van Zuid-America, om zig van Rio-hamba naar Laguna te begeven, in de maand October 1769. Hy zal daar uit kunnen zien, hoe eene vrouw van een teeder gestel, na door de Indiaanen, die haar tot leidslieden dienden, verlaten te zyn geworden; na haare beide broeders, die onder den last van zoo veele vermoeyingen en ellende bezweken, verloren te hebben; tien dagen lang het leven behield, in een wild bosch, zonder eeten of drinken, onbewust, waar zy zig bevond, en door tygers, slangen en allerleije zoorten van gevaaren omringd. Laat men het omstandig verhaal van al het lyden deezer vrouw lezen, en men zal aan het verhaal omtrent deezen soldaat niet meer twyffelen.
Ik heb in de daad nu en dan gebeurtenissen overgeslagen, die men, om haare vreemdheid, zoude hebben kunnen denken aan het wonderdadige zeer naby te komen; maar wanneer men van de bosschcn van dit gedeelte van America spreekt, is het nutteloos zyne toevlucht tot verdichtsels, of zelfs tot de minste vergrooting te nemen, om den lezer te verbaazen.
Zoude men by voorbeeld gelooven, dat tachtig soldaten een zwaar bosch doortrekkende, de een na den ander een zoort van hoogte beklommen, welke zy op hunnen weg ontmoetten, en voor een grooten ter nedergevallen boom aanzagen, maar vervolgens onder hunne voeten voelden beweegen, en die niet minder was, dan eene zeer groote Aboma-Slang, welken de Colonel FOURGEOUD bevond dertig of veertig voeten lang te zyn? en met dit al, het gebeurde is met de waarheid overeenkomstig.
Ik beroep my op een ander geval van gelyken aart; van eenen achtenswaardigen grysaart, FRANCIS ROWE van Philadelphia, die my verhaalde, dat hy aan één van zyne vrienden een bezoek zynde gaan geven, zyn paard eensklaps stil stond, verschrikt zynde door een zeer grooten ratelslang, die het voorbygaan belette. ROWE, die van het gewaand vermogen, aan dit zoort van dieren toegeschreven, had hooren spreken, en daar aan geloofde, steeg van zyn paard af, om het zelve te doen omkeeren; maar de slang, zig intusschen in malkander gekronkeld hebbende, liet het verschrikkelyk geluid van zyne staart hooren, en keek hem met zulke vuurige oogen aan, dat deeze onbeweeglyk op den grond bleef staan, en een koud zweet hem van het hoofd tot de voeten afliep; "met dit al, dus vervolgde ROWE, myne tegenwoordigheid van geest niet verloren hebde, wierd de vrees door mynen moed spoedig overwonnen; ik naderde het monster, en met eenen slag sloeg ik het de herssens in".
Den 3den Maart, ging myn vriend DE GRAAF naar het Eyland St. Eustatius, alwaar zyn broeder Gouverneur was, te scheep, om zig van daar naar Holland te begeven. Tot myn groot genoegen nam hy HENDRIK, den jongsten broeder van JOANNA, met zig, en bezorgde hem vervolgens zyne vryheid. Ik zakte met hun de Rivier af, tot aan Kaap Braam, alwaar ik hun eene goede reize wenschte. My vervolgens in een visschers vaartuig naar 't strand begevende, bekroop my de lust, om in den Atlantischen Oceaan te gaan zwemmen.
In dit zelfde vaartuig zag ik eene groote meenigte visschen, waar onder de zulken gevonden wierden, van welken ik nog niet gesproken heb, als daar zyn de Geel-rug, de Wipi en de Waracou. De eerste ontleent zyn naam naar zyne kleur, volmaakt gelykende naar die van een limoen, maar zyn buik is wit. Hy is twee of drie voeten lang. Zyn kop is zeer breed, en van twee lange knevels voorzien. Zyn lyf is dun en zonder schubben. Het vleesch van deezen visch is smakeloos en droog. De twee andere zyn zeer klein: de één gelykt naar een zweep; de ander, die lekker om te eeten is, heeft voor 't overige niets, het welk eene byzondere beschryving verdient.
Den 8sten Maart vierden wy in het hoofd-kwartier den verjaardag van den Prins van Orange. Na den maaltyd vernemende, dat de Capitain VAN GUERICK, Adjudant van den Colonel FOURGEOUD, den Capitain BOLTS te onrecht laakte, uit hoofde zyner aanbeveeling van een jong vrywilliger, een mensch van een uitmuntend character, maar die weinige vrienden tot zyne voorspraak had, ging ik in den kring, die hen omringde, en deed vry ernstige verwytingen aan den Adjudant, zelfs in tegenwoordigheid van den Colonel, het geen een geschil veröorzaakte, waar van het gevolg was eene uitdaging tegen des anderen daags morgens by het opkomen van de zon. Wy bevonden 'er ons beiden op den bepaalden tyd, en gingen zonder medehelpers ter zyde af in de Savane, alwaar wy, met den degen in de vuist, eenige vrugtelooze aanvallen deeden, waar na, den degen van den Capitain in tweën gebroken zynde tegen het gevest van den mynen, die byna door en door was gestoken, hy geheel in myne macht was. Ik wilde van dit voordeel geen gebruik maken, en bood hem aan, om het gevecht op nieuw te beginnen, met nieuwe wapenen: maar hy vond dit voorstel zoo edelmoedig, dat hy, my by de hand vattende, my verzocht hem myne vriendschap wederom te geven. Wy erkenden toen, dat wy beiden al te driftig geweest waren, en gingen oogenblikkelyk een bezoek geven aan den Capitain BOLTS, die niets van onze wandeling van des morgens wist. Hy verzoende zig, schoon met moeite, met den Adjudant, en de geheele zaak wierd op die manier bygelegd.
Den 10den, bragt ik het grootste gedeelte van den dag by den Gouverneur door; des avonds ging ik aan boord, om de toebereidzels onzer reize te bezichtigen. Ik vond onze goederen zoodanig door muizen en rotten beschadigd, dat ik wel zes katten noodig had, om die dieren uit te roeijen. De katten zyn, uit hoofde van de warmte der luchtstreek, zoo levendig en zoo talryk niet in Surinamen, als in Europa; ik merkte ook op, dat zy kleiner en magerer zyn, en dat zy zeer spitse ooren en bek hebben.
Den 11den, zag ik met de grootste smart en verwondering de jonge Juffrouw JETTY DELAMARE, dochter van wylen den heer DELAMARRE, een fraai Mulatten meisjen, ten hoogsten veertien jaaren oud, die in den Christelyken Godsdienst onderwezen was, en eene volmaakte opvoeding genoten had, in ketenen geboeid, gelyk ook haare moeder, en eenigen van derzelver naastbestaanden, en door een wacht van soldaten voor den Raad gebragt wordende. Dit jong ongelukkig meisjen my herkend hebbende, riep my, en zeide my, bitterlyk schreiende: "dat de eigenaar, aan wien haare moeder toebehoorde, SCHOUTEN genaamd, haar voor de Rechtbank deed brengen, om dat zy weigerde het werk van eene gewoone slavin te verrigten, vermits zy buiten staat was zulks te doen, en ook, volgens de opvoeding, welke zy ontfangen had, tot op dit akelig oogenblik daar op nimmer had gerekend".
De wetten van dit Land noodzaakten haar, niet alleen om zig aan dit ellendig lot te onderwerpen, maar zy veröordeelden haar bovendien, als mede haare moeder, en die geenen van haare naastbestaanden, welken men verdagt hield, dat haar in de vordering van haare vryheid zouden begunstigen, om in het geheim de straf te ontfangen, die voor de slaven geschikt was; en zonder de menschlievendheid van den Fiskaal WICHERS zoude dit verschrikkelyk vonnis zekerlyk ter uitvoer gebragt zyn geworden.
Zie daar, welke de gevolgen waren van de weinige zorge, die DELAMARE had aangewend, om aan zyne dogter en derzelver moeder haare vryheid te doen erlangen. De smartelyke vertooning, waar van ik oog-getuige was, deed my voor mynen zoon beven; maar myne vrees was niet van langen duur; want dien zelfden dag, op het oogenblik, dat ik zulks het minst verwagtte, ontfing ik eene zeer beleefde boodschap van Gouverneur en Raaden, medebrengende: "Dat de Raad, overwogen hebbende myne diensten, myne menschlievendheid, en de oprechtheid, waar mede ik myn woord van eer tot borg voor mynen zoon aanbood, ten einde hem, alvorens hem te verlaten, een vry burger der weereld te zien; eenparig besloten had, my by eenen brief plechtiglyk kennisse te geven, dat zonder verderen omslag of kosten, myn verzoek was toegestaan; en dat, uit kragte van dien, myn zoon voor altyd vry was".
Niemand gaat schielyker van overmaat van smarte tot die van vreugde over, dan ik zelf op dit oogenblik. De gevoelige JOANNA stortte tranen van teederheid en erkentenis. Wy gevoelden ons geluk des te sterker, om dat wy alle hoop verloren hadden, en byna veertig kinderen van beiderleije kunne thans aan eene altoosduurende slavernye door hunne vaders waren overgelaten, waar van zommige zelfs zig niet eens verwaardigden, om eenige tyding van hun te vernemen.
Eene omstandigheid, die my in de daad zeer buitengewoon toescheen, bestond hier in, dat, schoon zommige fatsoenlyke lieden myne gevoeligheid ten hoogsten prezen, het grootste getal echter myne vaderlyke teederheid afkeurde, en dezelve als zwakheid of dwaasheid beschouwde. In de eerste vervoering van myne vreugde, schoon ik weinige goederen bezat om over te beschikken, maakte ik een uitersten wil ten voordeele van dit geliefde kind. Ik benoemde de heeren GORDON en GOURLAY tot uitvoerders van denzelven, en tot voogden over mynen zoon, geduurende myne afwezigheid. Ik stelde hun vervolgens alle myne papieren verzegeld ter hand, met verzoek dezelven te bewaren, tot dat ik ze weder zoude opëisschen, of tot mynen dood; en dit gedaan zynde, ging ik een bezoek geven aan den heer SNYDERHANS, Predikant te Paramaribo, om hem te verzoeken tot het bepalen van eenen dag, op welken JOHNNY STEDMAN zoude kunnen gedoopt worden. [3]
Den 18den, kwam het overschietend krygsvolk van den Colonel FOURGEOUD uit het leger aan de Cassipory-Kreek, en wy zetteden alle de toebereidzels tot ons vertrek met yver voort. De vreugde, die het klein getal zee-soldaten, welke hunne medgezellen overleefden, wegens het te rug keeren naar hun vaderland gevoelde, was oorzaak, dat zy hunne agterstallige soldye, welke zy ontfingen, aan overdadige verteeringen besteedden, die gelegenheid gaven tot twisten, zoo onder elkander, als met de soldaten van 's Compagnies krysvolk. Verscheiden wierden gewond, anderen afgeklopt; en de rust herstelde zig niet dan met veel moeite.
Het oogenblik van ons vertrek steeds meer en meer naderende, verliet ik myne wooning; en, op de uitdrukkelyke uitnoodiging van Mevrouw GODEFROY, bragt ik eenige dagen door in het huis, het welk zy in het midden van haaren fraaijen tuyn, en onder de schaduwe van tamarinde- en oranje-boomen, had laten bouwen, om JOANNA en haaren zoon daar in te ontfangen, aan wien zy bovendien twee Negerinnen gaf, om haar te dienen. Deeze aangenaame wooning was wel voorzien van huisraad, het welk fraaiheid en gemak zamenpaarde. Hoe gelukkig zoude ik geweest zyn met myn leven aldaar door te brengen.—Maar het noodlot had dit anders bepaald.
Den 22sten, vervoegde ik my met den Capitain SMALL, (die voor twee maanden verlof had gekregen,) by den Predikant SNYDERHANS, welke, tot myne groote verwondering, weigerde mynen zoon te doopen, onder voorwendzel, dat ik, naar Holland vertrekkende, geene zorge konde dragen, dat hy eene Christelyke opvoeding ontfing. Ik gaf hem ten antwoord, dat ik mynen zoon aan voogden toevertrouwde; maar alle vertogen waren vrugteloos; en aan dit styfhoofdig mensch geene reden kunnende doen verstaan, ging ik heen, onder betuiging, dat al wilde hy nu zelfs in het verzogte toestemmen, ik het niet begeeren zoude.
Vermaken en vreugde heerschten toen te Paramaribo, even als by onze aankomst. In alle wyken gaf men middag- en avond-maaltyden en dans-partyen; maar ik was by geene, dan by die van myne beste vrienden, tegenwoordig, waar onder ik steeds den Gouverneur NEPVEU rekende. Hy besloot alle deeze festynen, waar in de inwooners der Surinaamsche Volkplanting zoo verkwistend zyn, met één der treffelykste en kostbaarste maaltyden.
Den 25sten, wierd al het goed aan boord van het schip gebragt.
Ik ontfing eindeloos veel geschenken van alle de lieden, met welken ik eenige vriendschap gehad had. Myn voorraad van allerleije zoort zoude voldoende voor my geweest zyn, om 'er den aardbol mede rond te reizen. In een klein kistjen met sterken drank, vond ik een fles oprechte oranje-oly, en nog één, welke men hier noemt oly van tonca boonen. De eerste wordt gemaakt van oranje-schillen, welken men tusschen den duim en voorsten vinger drukt; een langwyligen en verdrietigen arbeid. Eenige droppels van deeze oly met suiker zyn uitmuntend tot versterking van de maag, herstelling van eetlust, en bevordering der verteering. Men heeft slechts één droppel noodig, om de geur door eene geheele kamer te verspreiden. De tonca-boonen groeijen, zoo men zegt, in eene dikke vleesachtige vrucht, en op een zeer grooten boom. Ik heb geene andere dan drooge gezien, en dan gelyken zy veel op pruimen. Zy dienen om aan de tabak, zoo in bladen, als om te snuiven, een aangenaamen geur mede te deelen.
Den 26sten, gingen wy gezamentlyk van zyne Excellentie den Gouverneur afscheid nemen. Eenige oogenblikken daar na, kwamen de Officiers van het krygsvolk der Sociëteit in het hoofdkwartier, om ons eene behoudene reize toe te wenschen.
De Colonel FOURGEOUD, ons dien zelfden dag ter maaltyd onthaald hebbende, drukte my twintig malen de hand na den maaltyd, zeggende: "Dat ik die jongeling was, dien hy op de weereld het meest beminde, om dat, indien hy my bevolen had in het vuur of in het water te loopen, ik het gedaan zoude hebben". Hy voegde 'er nog andere beleefde aanmerkingen by; maar ik erken, dat, schoon ik wist te vergeven, ik de verschrikkelyke gevaaren en onheilen, waar aan ik buiten noodzaak bloot gesteld was geworden, niet vergeten kon. De Colonel berigtte my tevens, dat hy niet met ons vertrekken zoude; maar dat hy voornemens was, met het overschot van het nieuwe krygsvolk, in 't kort zyn Regiment te volgen; en dat hy, by zyne aankomst in Holland, my alle diensten bewyzen zoude, waar toe hy eenigzints in staat was. Welke ook de beweegreden van zyne schielyke verandering ten mynen opzigte moge geweest zyn, het is my genoeg te zeggen, dat 'er toen geene twee betere vrienden waren, dan de Colonel FOURGEOUD, en de Capitain STEDMAN.
Des avonds van dien dag nam ik in korten tyd afscheid van Mevrouw GODEFROY, van den Heer en Mevrouw DEMELLY, van den Heer en Mevrouw LOLKENS, van den Heer en Mevrouw GORDON; van den Heer GOURLAY, van den Capitain MACNEYL, en Doctor KISSAM, die my allen de grootste beleefdheden en het levendigst belang, zedert myne komst in de Volkplanting, betoond hadden; maar ik had te veel te doen met iemand, die my veel liever was, dan dat ik, met van hun afscheid te nemen, het leed gevoeld zoude hebben, het welk ik by eene andere gelegenheid zoude hebben ondervonden. Terwyl ik alle de hevigheid van myne aandoening ten toon spreide, liet JOANNA niets van dien aart in myne tegenwoordigheid blyken. Ik drong nog eenmaal by haar aan om my naar Europa te vergezellen, en ik wierd door alle haare vrienden en door Mevrouw GODEFROY daar in ondersteund. Zy was even onbuigzaam als te vooren, en antwoordde my: "Dat hoe smartelyk ook eene scheiding, die misschien voor eeuwig zyn zoude, vallen mogte, zy niettemin verkoos in Surinamen te blyven, dewyl zy volmaakt overtuigd was, dat zy niet gevoeglyk over haar zelven beschikken konde, en om dat het, in haare tegenwoordige gesteldheid, beter was, dat zy de eerste van haren rang in America bleef, dan een voorwerp van verachting, of een last voor my, in Europa, te worden, het geen zeker stond te gebeuren, zoo lang ons fortuin niet onäfhangelyker was". Op deeze laatste woorden was zy blykbaar aangedaan, en zy ging ter zyde, om alleen tranen te storten.—Wat konde ik zeggen of doen?—Niet wetende te antwoorden, besloot ik, om, zoo mogelyk deeze moedige vrouw na te volgen, en my aan myn lot te onderwerpen, tot het aandoenlyk oogenblik, dat ik een vaarwel zoude uitspreken, het welk myn hart my aankondigde het laatste te zullen zyn.
De geheele krygsbende, den 27sten, des morgens ten zeven uuren, bevel ontfangen hebbende, om zig naar den Colonel FOURGEOUD in het hoofdkwartier te begeven, onttrok ik my aan alles, wat my in de weereld lief was, aan zoon en moeder, zonder hen in hunnen slaap te stooren, ten einde eene al te aandoenlyke vertooning voor te komen. De Colonel geleide ons tot aan den oever, en wy gingen aan boord, door de vlag en het geschut van het Fort en van de Schepen, die op de rheede lagen, begroet wordende.
Alle de Officiers met den Lieutenant Colonel DE BORGNES, die geduurende den overtocht het bevel moest voeren, het middagmaal gehouden hebbende, noodigde my de Colonel FOURGEOUD, om hem, tot des anderen daags morgens, naar de stad te vergezellen; maar daar myn hart van droefheid overstelpt was, bedankte ik hem voor zyn vriendelyk aanbod. Hy wenschte ons dus eene voorspoedige reize, en keerde te rug in het gezelschap van zynen Adjudant, den Capitain VAN GUERICK. By zyn vertrek, wierd hy door negen kanon schoten, en een driewerf geroep van hoezee, begroet.
Den 29sten Maart, des middernachts, het sein gegeven zynde, gingen onze beide schepen onder zeyl, en zakten af tot aan het Fort Amsterdam, alwaar zy het anker wierpen.
De heeren GORDON en GOURLAY, welken ik tot voogden over mynen zoon benoemd had, by den Colonel SEYBOURG, aan boord van het schip Hollandia, ter maaltyd onthaald zynde, gaven zy my een bezoek; en verzogten my met hun naar Paramaribo te rug te keeren.
Het was my onmogelyk om voor de tweede maal te wederstaan aan een aanzoek, om twee voorwerpen, die aan myn hart zoo dierbaar waren, nog eens te zien. Ik stemde 'er in toe, en (moet ik het zeggen,) ik vond JOANNA, die in myne tegenwoordigheid zoo veel kragt en moed betoond had, in tranen wegsmeltende, en voor de overmaat van haare moedeloosheid zwigtende. Zy had geen voedzel, hoe genaamd, gebruikt, geen enkel oogenblik had zy de zoetigheden van den slaap gesmaakt, noch een enkel woord uitgebracht, noch zelfs de plaats verlaten, waar ik haar des morgens van den 27sten agterliet.
Dewyl de schepen eerst na twee dagen zee moesten kiezen, was ik zeer gereed om dezelven met deeze gevoelige vrouw door te brengen, het geen haar moed scheen in te boezemen: maar, helaas! wy betaalden deeze al te korte oogenblikken zeer duur. Naauwlyks waren 'er eenige uuren verloopen, toen een matroos my eensklaps kwam kennis geven, dat een sloep my wagte, om oogenblikkelyk aan boord te gaan. De moeder van JOANNA nam het kind, dat in de armen van haare dochter rustte, terwyl de laatstgemelde door Mevrouw GODEFROY ondersteund wierd. Haare broeders en zusters omringden my, den Hemel deszelfs bystand voor my afsmeekende, en eene treurige klaagstem opheffende. De ongelukkige JOANNA, een meisje van slechts negentien jaaren oud, de oogen op my gevestigd houdende, drukte my met kragt de hand. Zy kon niet spreeken, haar geest was verwilderd; maar de tyd was daar! Ik drukte haar met drift tegen mynen boezem, en nam één van haare hairlokken. Insgelyks niet in staat zynde, een enkel woord uit te brengen, bad ik inwendig den Hemel, om voor moeder en kind te waken. Toen sloot JOANNA haare lieflyke oogen; de bleekheid van den dood overdekte haar aangezicht; haar hoofd hing naar de laagte, en zy viel beweegloos in de armen van haare aangenomene moeder. Ik verzamelde hier al myn moed en kragt by elkander, en verliet de beide voorwerpen van myne levendigste teederheid, die echter door de zorgen, omtrent haar aangewend, aan niets gebrek hadden.
Daar de sloep my steeds wagtte, ging ik, door myne vrienden vergezeld, mynen ouden Colonel bezoeken; en hem de hand drukkende, vergaf ik hem uit den grond myns harten, en stilzwygende, alle de verdrietelykheden, die hy my veroorzaakt had. Hy was aangedaan; en ongetwyffeld, dit was hy my verschuldigd! Ik wenschte hem allen voorspoed, en zakte eindelyk de Rivier Surinaamen af.
De schepen lagen dwars over kaap Braam, toen ik aankwam. De Vice-Gouverneur TEXIER kwam ons aldaar goeden dag zeggen. Hy gebruikte het middagmaal aan boord van één der twee schepen, en keerde te rug in het gezelschap van de Capitains SMALL en FREDERIK, die my uitgeleide gedaan hadden. By zyn vertrek wierd hy door zeven kanonschoten begroet.
De Schepen ligten het anker, en steken in zee.—Overtocht.—Het Zee-paard.—De Noordkaper.—De Haay.—De Zuiger-visch.—Het Lootsmanmetje.—De Bruinvisch.—Zee-orkaan.—De Schepen landen in Texel aan.—Ontscheping van het krygsvolk in de stad 's Hertogenbosch.—Dood van den Colonel FOURGEOUD.—Besluit.
Toen alles tot ons vertrek volkomen in gereedheid was, ligtten de beide schepen, onder bevel van den Lieutenant Colonel DES BORGNES het anker den 1sten April 1777, en zeilden noord- en noord-west-waarts met een oosten wind, en stevige koelte. Ik bleef als een beweegloos en stom mensch, in het agterste gedeelte van het schip, tot dat de wolken ons beletteden land te bekennen. Na verloop van eenige dagen echter gelukte het my, om myne droefgeestigheid te boven te komen, en eene zoort van rust te erlangen. Daar toe was ongemeen dienende deeze troostende aanmerking, dat, zoo ik my zelven in zeker opzigt al benadeeld had, ik ten minsten drie belangryke persoonen, JOANNA, JHONNY en QUACO namelyk, aan de slavernye onttrokken had, welke weldaad zy overwaardig waren. Ik was voor deeze goede daad in voorraad betaald, door de zorgvuldigheden van twee derzelven, waar aan ik het behoud van myn leven te danken had, terwyl een onëindig getal menschen rondöm my onder den last der onheilen bezweken was, anderen hunne gezondheid, verscheiden het gebruik van hunne ledematen, zommigen hun geheugen, en eindelyk één of twee hun verstand verloren hadden; zynde allen de slagtöffers van eenen gestrengen dienst in eene noodlottige luchtstreek.
Van byna twaalf honderd wel gestelde mannen, die tot deezen tocht waren ingescheept, kwamen 'er ten hoogsten honderd in hun vaderland te rug, en onder deezen bevonden 'er zig misschien geen twintig in volmaakte gezondheid. Men telde onder de dooden, (de Heelmeesters daar onder gerekend) tusschen de twintig en dertig Officiers, onder wier getal drie Colonels en één Major waren. Dusdanig moet de uitslag zyn van de gelukkigste krygsönderneemingen in een brandend heet land, het welk met moerassen en bosschen doorsneden is.
Den 14den April gingen wy over den zonne keerkring. Vervolgens de koers veranderd hebbende, zeilden wy noord-noord-oost, en noord-oost-waarts, en wy wierden door stilte overvallen. Ik moet niet vergeten te verhaalen, dat wy ons op vyftien graden noorder breedte bevindende, de streeken overzeilden, welken men doorgaans de groene Zee noemt, uit hoofde van de meenigvuldige zeegewassen, waar van zommige, tusschen twee bladen papier uitgespreid en in de zon gedroogd zynde, zeer merkwaardig zyn, en boomen, heesters, bloemen vertoonen, en stukjens van verschillende zoorten van visschen en schelpen in zig bevatten. Wy zagen ook het Zeepaard, een visch, die agt of negen voeten lang is: deszelfs lichaam is met kraakbeenige ringen gevormd; zyn bek is langwerpig, en zyn kop met een zoort van hoofdhair bedekt.
Den 19den, hield de stilte nog aan. Dagelyks wierden wy vermaakt door het gezicht van eene groote meenigte vliegende visschen, zee-braassems en noord-kapers, die voor en agter de schepen zwommen en speelden, als of zy ons gezelschap hadden willen houden. De Noordkaper is een visch, tot het geslacht der groote visschen behoorende; hy gelykt een weinig naar den Dolphyn, maar is veel grooter, en koomt in gedaante na by den walvisch; zomtyds is hy twintig voeten lang, en ongemeen vet. Zyn kakenbeen is van veertig zeer scherpe tanden voorzien. Hy werpt het water uit, door twee neusgaten, en zyne kleur is bruin. Wy zagen ook van tyd tot tyd, op eenigen afstand van de schepen, en boven de golven, groote Noordkapers.
Dit zoort van visch gelykt zeer veel naar de Groenlandsche walvisschen, maar hy is veel gevaarlyker, om dat zyne gestalte kleinder, en zy ne gedaante platter is. Zyn kakebeen is ook korter, en van kleine knevels voorzien. Zyne huid is witter, en zeldzaam geeft hy meer dan dertig vaten traan.
Den 22sten, begon het weder op eene zichtbaare manier te veranderen. Al het scheepsvolk wierd door verkoudheid, en verscheiden door de koorts aangetast.
Den 30sten, was een ieder zoo zwak, dat de dienst met moeite volvoerd wierd. Wy hadden reeds twee matroosen en één soldaat verloren. Den Lieutenant Colonel DES BORGNES zig zeer ongesteld bevindende, wierd my het bevel voor eenige dagen opgedragen. Dewyl het andere schip toen voor uit, en byna buiten het gezicht was, liet ik een vlag opheisschen, en een kanon-schoot doen, om het zelve te rug te roepen, gelyk ook oogenblikkelyk gebeurde.
Toen dien zelfden dag een groote Haay aan één der zyden van ons schip zwom, deeden wy vergeefsche pogingen om hem te vangen. De zee bevat verscheide zoorten van visschen van den zelfden naam, maar deeze is de verschrikkelykste van allen, uit hoofde van zyne grootte, want hy weegt zomtyds duizend ponden, en is zestien of agttien voeten lang. Zyn kop is platachtig en breed, en men bespeurt in den zelven twee gaten, door welken het dier het water laat uitspringen. In alle rigtingen draait hy zyne vooruitstekende oogen, die zyne vraatzucht te kennen geven. Beneden dezelve is zyn bek geplaatst, die zoo breed is, dat hy een grooten hond in eens zou inslokken. Zyne tanden, in vyf of zes reijen gerangschikt, zyn zoo snydend en sterk, dat hy den arm of het been van een mensch met het grootste gemak afbyt; het geen verscheidene maalen gebeurd is. Zyn geheele lyf gelykt volmaakt naar dat der zee-honden, welken men in de Noordelyke Zeeën vindt. Hy heeft vyf vinnen, één op den rug, twee aan de borst, en twee aan den buik. Zyn staart is vorkswyze uitgesneden; maar het bovenste gedeelte is het langste. Van zyne ruwe en slymige huid maakt men segryn leder. De Haay zwemt altyd met kragt, maar hy is genoodzaakt zig op zyde te wenden, om zynen buit te pakken, het geen oorzaak is, dat hem verscheiden visschen ontsnappen.
De Zuiger-visch is een visch, welken men dikwerf vindt, aan de kiel der schepen en aan de groote zee-monsters, zoo als 'er aanstonds één derzelven door my beschreven is, vast zittende. Hy heeft eene gryze kleur, en is twintig duimen lang. Zyn lyf, van eene ronde gedaante, wordt naar de staart dunner. Zyne vinnen zyn geplaatst, als die van de Haay. Zyn zuiger maakt hem het meest merkwaardig. Het is eene kraakbeenige zelfstandigheid, van eene eironde gedaante, door zydelingsche balken van gelyken aart, die snydend en getand zyn, afgedeeld. Dit gedeelte van den Zuiger-visch hecht zig met zulk eene kragt aan alles vast, dat, wanneer hy vast zit, de zwaarste golven niet in staat zyn hem los te maken.
Het is gepast alhier melding te maken van het Lootsmannetje. Hy is klein, en verrykt met de schitterendste kleuren, namelyk bruin met een gouden weerschyn. Men zegt, dat hy niet alleen gevoed wordt door het overschot der visschen, welke de Haay laat vallen, maar zelfs dat hy by deszelfs buit de wacht houdt, en van die byzonderheid zynen naam ontleent.
Van het begin van den overtocht af, ging ik bloots hoofds en barrevoets; maar den eersten May, juist een maand na ons vertrek, was ik genoodzaakt my te kleeden, even als myne mede-reisgenooten.
De Heer NEYSSENS, één van onze Heelmeesters, een Crabbo-dago, een zeer verslindend dier, aan boord hebbende, geraakte dezelve omtrent te deezer tyd uit zyn hok los, en doodde in éénen nacht alle de aapen, alle de papegaijen, en al het gevogelte, dat zig op het verdek bevond. De lieden, die de wacht hadden, redden zig met weg te loopen, maar één van hun had de onverschrokkenheid, om hem met een stuk hout dood te slaan.
Den 3den, hadden wy, op veertig graden zuid-ooster breedte, zwaare regenbuiën, en stormwind. Dezelve vermeerderde dagelyks tot den 9den, wanneer hy gematigder begon te worden.
Wy zagen toen Bruinvisschen. De visch van deezen naam heeft vyf of zes voeten lengte, is zeer vet, zonder schubben, en van eene zwartachtig blaauwe kleur. Zyne oogen zyn klein; hy heeft puntige tanden, en een zeer langwerpigen bek. Hy heeft drie vinnen, één op den rug, en twee aan de borst. Zyn staart is horizontaal, op dat hy boven het water zoude kunnen springen; het geen hy meenigmalen doet, het zy om te snuiven of adem te halen, en men kan dan van zeer verre af het gesnuif van zyne neusgaten hooren. Het vleesch van den Bruinvisch is rood, en gelykt veel naar zommige zoorten van varkensvleesch.
Den 13den, geduurende een vierde gedeelte van den morgen, en op een korten afstand van de Azorische Eilanden, wierden wy door eenen geweldigen storm uit het oosten beloopen. Eene bramsteng dreef kort daar na op zyde van ons schip voorby. Wy vernamen vervolgens, dat dezelve van een Hollandsch Oost-Indisch Compagnies Schip was, het welk in zyne te rug komst in de nabyheid van het Eiland Tercéra met man en muis verging.
Den 14den, was de wind zoo geweldig, dat wy onze groote bramsteng verlooren, en het groote zeil scheurde. Het andere schip verloor te gelyker tyd zyn boeg-spriet.
Den 15den, kregen wy een orkaan, vergezeld van blixem, donder, en zeer zwaren regen. Dezelve duurde den geheelen nacht, en nam onze mast weg. Het volk was uittermaten vermoeid, en naauwlyks bestand tot den arbeid, die 'er noodig was, om eene schipbreuk voor te komen.
De twee volgende dagen behielden wy tegenwind, met een reef in het fokkezeil. De golven klommen bergs hoogte, en sloegen aanhoudend over het schip heen. Nacht en dag moesten wy pompende blyven. Kort daar na deeden wy de gewoone groete aan het Hollandsch Fregat de Alarm, het welk ons zulks wederkeerig bewees.
Den storm eindelyk ophoudende, peilden wy negen vademen water. Maar de wind eensklaps noord-oost-waarts draaijende, dreeven wy den mond van het Kanaal in, tot des morgens van den 21sten, wanneer, ten half twee uuren, het andere schip een schot deed, om ons te berigten, dat de vuurbaak der Sorlings Eilanden in het gezicht was; en des morgens ten vier uuren kwam 'er een loots aan boord.
Op de hoogte van Douvres eene stilte van agten-veertig uuren gekregen hebbende, zagen wy eerst den 27sten de Hollandsche kust. Dien zelfden dag kogten wy beste visch, ons door eene Scheveningsche pink aangebragt, en wy onthaalden 'er al het volk op, schoon nimmer een schip beter van voorraad voorzien was.
Ons geduurende den nacht van de wal afhoudende, kregen wy eindelyk Kykduin en den Helder in 't gezicht. Den 28sten, des morgens ten drie uuren, wierpen de beide schepen het anker op de rheede van Texel, na negen kanon-schoten gedaan te hebben.
Den 30sten, in de Zuiderzee het kleine Eiland Urk voorby gezeild zynde, geraakten de beide schepen, het voor den wind hebbende, van zelf op het Pampus, eene zeer groote zandbank, met water overdekt, niet verre van Amsterdam afgelegen, en aan deeze Stad tot een natuurlyke wal ter beschutting tegen alle buitenlandsche vyanden dienende. Alle schepen moeten daar over heen gaan, of tusschen beiden door geleid worden; en dit laatste middel verkozen wy.
Eenige Noorweegsche schepen kwamen te gelyker tyd met ons aan. Allen, die zig op dezelven bevonden, zaten in hun hembd op het dek, en waren nat van het zweeten, terwyl wy in mantels gedoken waren, en gevoerde mutsen op het hoofd hadden, om ons tegen de koude te beveiligen.
De stad Amsterdam zond thans eene groote meenigte ververschingen aan boord, dezelven aan de verlossers eener Volkplanting aanbiedende, by welke zy een zoo merkelyk belang had. Het volk van onze beide schepen, op 't punt zynde van hunne nabestaanden en vrienden weder te zien, was opgenomen van vreugde. Men moet echter daar van een enkelen uitzonderen, die thans van zyn geluk verstoken was.
Den 3den Juny, ging ons volk over op zes kleine vaartuigen, waar mede zy naar 's Hertogenbosch werden overgevoerd, eene Stad, alwaar men deeze krygsbende voltallig maakte, en dezelve in bezetting hield. By het ontschepen begroetten ons onze schepen met negen kanon-schoten, en wy beantwoordden hen met een driewerf geroep van Hoezée. Wy namen den weg over Saardam, Haarlem en ter Goude, welke plaatsen ik zeer fraay vond: ik bewonderde vooral de geschilderde glazen van de hoofdkerk der laatstgemelde stad. Maar de inwooners, die, door nieuwsgierigheid gedreven, ons in meenigte omringden, scheenen my toe een wonderlyk slag van menschelyke wezens te zyn, met lappen bekleed, en door de gaven der natuur zeer weinig begunstigd. Het was tegen dit volk niet alleen, dat ik zulk een vooröordeel had; alle de Europeanen hadden by my een gelyk voorkomen, wanneer ik ze vergeleek by de geenen, die ik verlaten had, by die menschen, wier oogen vol vuur zyn, de tanden zoo wit als ivoor, en de huid steeds van eene ongemeene zindelykheid glinsterende. Intusschen dagt ik niet aan het buitengewoon voorkomen, het welk wy maakten, wier taanige kleur door de zon verbrand was, en die, door zoo veele ellenden en vermoeijenissen uitgeput, niets meer dan wandelende geraamten waren. Ik zoude 'er kunnen byvoegen, dat wy zoo lang in de bosschen geleefd hebbende, geen ander voorkomen dan van wilde menschen hadden; en ik zelf in 't byzonder verdiende en verkreeg dien bynaam.
In dien staat kwam ik in de Stad s' Hertogenbosch aan, alwaar onze laatste ontscheping den 9den plaats had.
Op deeze wyze eindigde één der buitengewoonste tochten, die immer door Europeesch krygsvolk waren ondernomen, en waar by men slechts op eenen verren afstand den oorlog tegen de Americaansche Zeeroovers in vergelyking stellen kan.
By onze aankomst ontmoetten wy den Lieutenant Colonel WESTERLOO, die, in 't jaar 1773, in Europa ziek was te rug gekomen, en thans zelfs nog niet geheel en al hersteld was. Hy noodigde my, benevens eenigen van myne medgezellen, ter maaltyd aan eene gemeene tafel, voor een gedeelte bestaande uit Hollandsche Officiers, die zig beklaagden, dat het eeten naar den rook smaakte, en dat het rundvleesch slecht was; terwyl wy, ellendige gelukzoekers, verklaarden nooit beter maaltyd gedaan te hebben. Maar te gelyker tyd, dat deeze heeren de lekkerheid der aardbeziën, kerssen, en andere Europeesche vruchten roemden, vonden wy dezelven verre beneden de advocaaten-peer, de water-meloen, de ananas, enz. die ons zoo langen tyd tot eene lekkernye gestrekt hadden.—Alles wat in deeze weereld goed of kwaad is, is enkel betrekkelyk, of door vergelyking.
Des anderen daags wierden wy op de parade aan den Generaal HARDENBROEK voorgesteld.
Den 18den, ontfingen wy onze agterstallige soldye, en men stond aan allen, wien zulks geliefde, toe, om tot hun voorig Regiment te rug te keeren. Zommige soldaten hadden vier of vyf honderd guldens; maar zy bragten ze zeer schielyk door.
Het was toen het oogenblik ter uitvoering van myn reeds voorlang genomen besluit, om namelyk het Regiment van den Colonel FOURGEOUD te verlaten. Dadelyk na onze ontscheping, verzogt ik myn ontslag aan den Prins van Oranje, die my het zelve den 20sten verleende, en my aanstelde tot Capitain onder het Regiment van den Generaal STUART, het welk ik in September 1772 verlaten had.
Ik veranderde dus van monteering, en kleede mynen getrouwen QUACO in eene deftige livrey. Ik onthaalde vervolgens myne reisgenooten, met welken ik zoo veele gevaaren had doorgestaan, ter maaltyd, en wy scheidden van elkander met wederzydsche betuigingen van eene eeuwigduurende vriendschap. Des anderen daags morgens vertrok ik, om my by myne oude krygsbende te vervoegen, alwaar ik met de blyken van de levendigste vreugde ontfangen wierd.
Den 25sten Augustus, begaf ik my naar het Lusthuis het Loo, in Gelderland, alwaar ik door mynen Colonel wierd voorgesteld aan zyne Doorluchtige Hoogheid, den Stadhouder, die my op de vriendelykste wyze ontfing, en my spoedig bevorderde tot den rang van Majoor in het Regiment, waar toe ik thans behoorde.
Ik had ook het genoegen, om eenigen van myne oude medgezellen, en zelfs die geenen, die zonder het te weten, met hunnen ondergang bedreigd waren geworden, op eene eerlyke wyze beloond te zien.
Den 24sten September, ging ik naar den Hage, alwaar ik zyne Doorluchtige Hoogheid verzogt, om agttien beeldtenissen van wasch, door my zelven gegoten, als een blyk van erkentelykheid te willen aanneemen, gelyk hy ook de goedheid had te doen. Zy verbeeldden Indianen van Guiana, en Negers uit de Volkplanting van Surinamen, met onderscheiden arbeid bezig zynde op een Eiland, het welk op een glas van krystal geplaatst was.
Ik gaf ook mynen Neger QUACO (met zyne toestemming,) aan de Gravin VAN ROSENDAAL, aan wier geslacht ik groote verpligtingen had, tot een geschenk. Deeze vrouw, verrukt over het goed gedrag en de eerlykheid van deezen jongen Neger, liet hem met myne goedkeuring naar mynen naam doopen, met belofte, dat zy altyd voor hem zoude zorgen, en hem voordeelen doen genieten, welken ik niet in staat was hem te beschikken.
Omtrent op het einde van de maand October, boden de Bewindhebberen der Compagnie van de Berbices my den post aan van Vice-Gouverneur deezer Volkplanting, in de nabyheid van die van Surinamen gelegen. Ik begaf my dus naar Amsterdam, om te vernemen, welke hunne voorslagen waren. Zy bepaalden my eene zeer zwaare bezolding, en beloofden my groote voordeelen; maar ik hield aan op de belofte, om aan den tegenwoordigen Gouverneur by deszelfs eerder afsterven te zullen opvolgen, als mede op eene behoorlyke jaarwedde, by myne te rug komst, na een bepaald getal van jaaren. Deeze heeren beweerden dit verzoek niet te kunnen toestaan, en dienvolgende bedankte ik hun voor hun aanbod. Ik oordeelde het voorzichtiger te zyn myne gezondheid in Europa te herstellen, dan andermaal in de gezengde luchtstreek te gaan kwynen, zonder hoop om, in myn vaderland te rug komende, myne dagen in stilte te kunnen eindigen. Intusschen kreeg ik spoedig myne kragten wederom, en was zoo welvarende, als ik immer geweest was. Onder honderd van myne medgezellen was 'er ter naauwer nood een enkele, die op zulk een geluk roemen konde.
De Colonel FOURGEOUD zelf had weinig genot van zyn fortuin. Eenigen tyd na zyne te rug komst in Holland, wierd hy in zyn bed dood gevonden. Hy wierd met alle krygsëer in den Hage begraven.
Zyn gezworen vyand, de Gouverneur der Volkplanting Surinamen, overleefde hem niet lang. Zyne plaats wierd door den Colonel TEXIER met eere vervuld, aan wien de waardige heer WICHERS naderhand opvolgde. [4]
Den Duitschen Keizer de grenssteden van Holland in 't jaar 1782. hebbende ingenomen, was het Regiment van den Generaal STUART het laatste, het welk de stad Namur ontruimde, alwaar het Keizerlyk krygsvolk dien zelfden dag, dat hy 'er uittrok, binnen rukte. Kort daar na wierd de Schotsche Brigade, waar van de soldaten uit lieden van allerleije natiën bestonden, door de Staaten van Holland, genaturaliseerd, dat is, tot drie Hollandsche Regimenten gevormd, ter gelegenheid van den oorlog met Groot-Britanniën, die ons, de meeste voornaame Officiers en my zelven, noodzaakte om ons afscheid te nemen, als tegen onzen Koning en ons Land niet begeerende te dienen.
De Prins van Orange gaf my, by het verleenen van myn afscheid, den rang van Lieutenant-Colonel. Toen wy allen in Engeland waren te rug gekomen, nam zyne Brittannische Majesteit, uit hoofde van onze getrouwheid, ons onder zyne bescherming. Den 18den Juny, wierden elf van de onzen, onder wier getal ik het geluk had te behooren, te Saint James door den Generaal CONWAY aan den Koning voorgesteld, en hadden de eer om de hand van zyne Majesteit te kussen.
Den 27sten van dezelfde maand, wierd ons allen, door het Huis der Gemeente in het Engelsch Parlement, eene halve soldye toegestaan, volgens den rang, dien elk van ons bekleedde op het oogenblik, dat hy uit het Regiment ontslagen wierd. [5]
Het Publiek zal zig een denkbeeld van de oudheid en dapperheid der Schotsche Brigade kunnen vormen, wanneer hy onderrigt wordt, dat dezelve in 't jaar 1570. in Holland ontscheepte, onder den naam van vrye Compagniën, onder het bevel van eenige Edellieden van den eersten Schotschen adel; en dat zy naderhand altyd heeft uitgeblonken in de oorlogen, door Holland gevoerd, zoodanig dat zy den eernaam verdiend heeft van het bolwerk der Republiek.
Ik zal myn verhaal besluiten met nog eenmaal aan te stippen eenen naam, dien men zoo dikmaals heeft aangetroffen, den naam van JOANNA, van JOANNA, die niet meer in leven is!
In den loop van de maand Augustus 1783, ontfing ik van den heer GOURLAY eenen brief, die my het hart doorboorde. Dezelve gaf my bericht, dat de schoone en deugdzaame JOANNA den 5den November was overleden, en dat men haaren dood aan vergif toeschreef. [6] Men had verdenking, dat haar vergif was ingegeven uit nyd en jaloersheid, die men tegen haar had opgevat, uit hoofde van de blyken van byzondere achting, die haar van wegen haare meer dan gemeene hoedanigheden door de aanzienlykste lieden in de Volkplanting bewezen werden. Haare moeder door aanneming, Mevrouw GODEFROY, bezorgde aan haar lyk eene eerlyke begravenis in het bosjen van oranje-boomen, door haar bewoond. Het beminnelyk kind, het welk zy my agterliet, wierd my toegezonden met een bankbriefjen van twee honderd ponden sterling, zynde deszelfs byzondere eigendom, door hem van zyne moeder geërfd: zyne beide voogden overleden korten tyd daar na.
Hy wierd in het Graafschap Devon opgevoed, en muntte uit door schielyke vorderingen in zyne studiën. Hy bezat alle de goede hoedanigheden van eenen zeeman, en deed twee reizen naar de Westïndiën. In den oorlog tegen Spanje, diende hy met eere als Adelborst op de schepen zyner Majesteit Southampton en Lezard. Hy was steeds gereed, om ten nutte van den dienst zig aan alle gevaaren bloot te stellen. Maar hy leeft niet meer; hy is op zee gebleven, op de hoogte van het Eiland Jamaica.
Ik heb dus aan den lezer niets meerder te berigten aangaande het lot der geenen, die my zoo dierbaar waren. Laat het my alleenlyk geöorloofd zyn, hem by het slot van dit myn verhaal te herinneren, dat ik in alle myne opgaven de eenvoudige waarheid steeds tot leidsvrouwe genomen heb.
Einde der Reize van den Capitain STEDMAN.
De Burger LESCALLIER, Oud-Bestuurder van Guiana;
Aan
Den Burger BUISSON, Boekhandelaar.
Parys, den 1sten Fructidor, 't VIde Jaar der Republiek.
Ik heb, Burger! het werk gelezen, door u aan my medegedeeld, ten titul voerende; Reize naar Surinamen, en door de binnenste gedeelten van Guiana, door den Capitain STEDMAN, uit het Engelsch vertaald. Ik heb het, over het algemeen, belangryk gevonden; het behaagt my inzonderheid uit hoofde van den geest van menschlievendheid en eerlykheid, die daar in doorstraalt. Zoo dikwils hy het stuk der slavernye behandelt, als mede het droevig lot der zwarten in deeze Volkplantingen, ziet men, dat deeze Schryver met vrymoedigheid ontvouwt, en ten hoogsten afkeurt de wreede handelwyze van zommige dienaaren, en de lydende menschelykheid oprechtelyk beklaagt. Ik heb echter met eenig leedwezen gezien, dat hy zelf, in verscheidene omstandigheden van zyn gedrag, ten deezen opzigte niet altyd onbesproken geweest is. Ik beroep my, onder anderen, op de behandeling, welke hy, op een valsch bericht, aan zynen Sergeant FOWLER aandeed, wien hy, zonder een woord te spreken, zes bambous-rieten op het hoofd aan stukken sloeg; zynde dit geweest het ellendig uitwerkzel van gramschap, die voor geene reden vatbaar is: (zie I. Deel, bladz. 256.) maar men moet dit een en ander over het hoofd zien, wanneer men daar tegen met een gunstig oog beschouwt den nadruk en de waarheid, die een verhaal kenschetsen, waar van zelfs de Schryver niet heeft agterwegen gelaten, het geen in zyn nadeel was, als mede een jeugdig, opvliegend en driftig gestel, het welk in zekere oogenblikken zig zelven niet meer meester is.
Gy verlangt, om dit werk vollediger te maken, eenige nadere hyzonderheden rakende de verdere gedeelten van Hollandsch en Fransch Guiana, welken ik bewoond en doorkruisd heb. Gy hebt gemeend, dat ik u de middelen zoude kunnen aan de hand geven, om, tot vermaak en ten nutte van het Publiek, deeze beschryving van Guiana aan te vullen, door eenige andere aanmerkingen, betrekkelyk deeze landstreeken, by elkander te verzamelen.
Altyd gereed, om aan myne mede-burgeren nuttig te zyn, heb ik niet geaarzeld de gelegenheid waar te nemen, welke gy my aanbood: met dit al, na rypelyk daar op te hebben doorgedacht, heb ik in deeze onderneming veele hinderpalen ontmoet, die my wel niet van de uitvoering myner belofte doen te rug keeren; maar my de toegevendheid van het Publiek doen verzoeken, daar de aanmerkingen, om verscheidene redenen, die ik u ontvouwen zal, zoo volledig niet zyn kunnen, als ik wel verlangd hadde.
Het is veertien jaaren geleden, dat ik de ééne, en elf jaaren, dat ik de andere deezer Volkplantingen niet gezien heb. Zedert dien tyd hebben verschillende bezigheden van eene onëindige beslommering, andere reizen, myn geheugen met een aantal denkbeelden, en nieuwe zaken beladen. Om een behoorlyk werk over deeze twee gedeelten van Guaina by één te brengen, zoude ik meer dan ooit noodig hebben in het bezit te zyn van de gedenkschriften en geschrevene berigten, welken ik by elkander had verzameld; maar, door onderscheidene toevalligheden, zyn de meeste myner papieren en handschriften verloren of verstrooid geraakt.
Aan den anderen kant heb ik, ten nutte van het Regeerings-Bestuur, een werk over Fransch Guiana [7] uitgegeven, waar in ik alle die gezichtpunten heb by één verzameld, die ik het nuttigst oordeelde, en de byzonderheden, die my met opzigt tot deeze landstreeken het gewichtigst voorkwamen: ik zoude hier niets anders kunnen doen, dan het door my reeds geschrevene te herhaalen.
Wat Hollandsch Guiana betreft, zynde gelegen boven Surinamen, dat is meer naar de west-zyde, en het welk ik twee jaaren lang bewoond en als Opperhoofd bestuurd heb, het zelve bestaat in drie Volkplantingen, aan de oevers van drie voornaame Rivieren gelegen; de Volkplanting de Berbices, waar van de grensscheidingen zig tot aan de Rivier Corantyn uitstrekken; die van Demerary en van Essequebo, zig met Spaansch Guiana uitstrekkende tot de Rivier Poumaron. Deeze Volkplantingen by elkander gerekend, bevatten eene uitgestrektheid van zestig mylen aan de zeekusten, waar van de beschryving in veele opzichten dezelfde zoude zyn, als die der kusten van Fransch Guiana. Maar derzelver wezentlyk onderscheid bestaat in de merkelyke vorderingen, die de bebouwing der laage landen in deeze Volkplantingen gemaakt heeft; het welk een nuttig voorbeeld verschaft voor onze Volkplanting van Guiana, die wel eenige proeven van dien aart gedaan heeft, maar welke volstrekt in de eerste beginzelen zyn blyven steken.
Om een nuttig Aanhangzel tot het werk van den Capitain STEDMAN, raakende Surinamen, te leveren, oordeele ik niets beters te kunnen doen, dan om, by wegen van eene briefwisseling tusschen een Hollandsch en een Fransch Ingezeten, aan het Publiek eenige aanmerkingen omtrent het bebouwen der lage landen optegeven; aanmerkingen, welken ik geduurende myn verblyf in deeze Volkplantingen heb opgezameld, en waar uit de Planters, die met eenige gelden in ons Guiana eenige onderneming zouden willen doen, groot voordeel trekken kunnen.
Ik heb verschooning noodig aangaande den styl, rangschikking en manier van schryven, naar mate van den korten tyd, dien ik aan deezen arbeid heb kunnen besteeden, met andere beslommerende bezigheden dagelyks bezet, welke my zeer weinige oogenblikken vryheid overlaaten. Ik weet wel, dat het Publiek, over 't algemeen, niet gewoon is op dusdanige verschooning veel acht te slaan; en indien men aan zyn voorgesteld doeleinde niet voldoet, zegt het met den Menschen-hater van MOLIERE:
De tyd doet niets ter zaak.
Dus draag ik deeze redenen van toegeeflykheid alleenlyk voor aan u, en aan het klein getal van Lezers, die dezelven wel zullen weten op prys te stellen.
Van den aart der Landen, derzelver vruchtbaarheid en plaatselyke ligging.
Van de manier, om te arbeiden aan Dykagiën, uitwaterende Vaarten, Sluizen en ander werk, het welk noodig is, om het Land ter bebouwing gereed te maken.
Van het planten en aankweeken van Koffy, en van de noodige levensmiddelen tot onderhoud van de Planters; van het oogsten en bewerken der Koffy; van de gebouwen, en verdere noodzakelyke inrigtingen tot eene groote Koffy-Plantagie, volgens het gebruik der Hollandsche Volkplantingen in Guiana.
Antwoord op de drie eerstgemelde Brieven, waar by de Fransche Ingezeten de vraag omtrent de afschaffing der slavernye, in de Volkplantingen, alwaar dezelve nog plaats heeft, opzettelyk behandelt: hy raadt om deeze verandering, die noodzakelyk geworden is, te bevorderen, en geeft de middelen aan de hand, om daar toe te geraken, zonder aan den voorspoed der Volkplantingen nadeel toe te brengen.
Van den aart der Landen, derzelver vruchtbaarheid en plaatselyke ligging.
De weinige ledige tyd, die my overblyft van eenen post, met eene meenigte bezigheden vergezeld; eene zeer flaauwe kennis van de Fransche taal, aan welke een aantal Schryvers zulk eene volkomenheid bezorgd hebben, dat het aan weinige vreemdelingen gelukken mag in eenen middelmatigen styl te schryven; de ongenoegzaamheid myner kundigheden; alle deeze redenen zouden meer dan voldoende zyn, om uw verzoek te weigeren, ten einde myne gedachten te vernemen omtrent den grond der Volkplantingen van Guiana, zoo Fransch als Hollandsch, omtrent het zuiveren en droogmaken der landen, en omtrent de byzonderheden van derzelver bebouwing, van de verblyfplaatsen en huisvestingen, van het inöogsten en zuiveren der volwassene vruchten, met al het geen tot deeze onderscheidene voorwerpen eenigzints betrekkelyk is: maar wanneer ik acht geef op de byzondere diensten, welken het Fransch Bestuur aan de Republiek bewezen heeft, vermeene ik, dat elk waar Hollander gereed moet zyn, om, zoo veel zyne kundigheden zulks toelaten, te arbeiden aan alles, wat den Franschen aangenaam zyn kan.
Alvorens tot de opzettelyke behandeling der voorwerpen van onze briefwisseling toe te treden, oordeele ik het geenzints ongepast te zyn, om in weinige woorden te doen zien de verandering, welke de Volkplanting van Fransch Guiana t'eeniger tyd zal kunnen ondergaan, en by gevolg, welk nut dezelve aan onze scheepvaart en algemeenen koophandel zal kunnen aanbrengen, indien zy t'eeniger tyd, zig niet meer tot de hooge landen bepaalende, beter gebruik maakt van de vruchtbaare oevers van haare Rivieren Aprouago en Oyapok, als mede van de zee-kusten en binnen-landen, tot welken men door gegraavene vaarten tusschen deeze verschillende Rivieren den toegang zoude kunnen baanen.
Men ziet dit nog heden ten dage te Cayenne en in de Berbices; de geschiedenis van Surinamen en der Volkplanting van Demerary bewyst het ons: men heeft, door geheel Guiana zig het eerst op de hooge landen beginnen neder te zetten. Het is onnoodig de redenen daar van op te spooren; het is genoeg te melden, dat ongetwyffeld de schatten, welken de ryke grond van dit gedeelte van America in zig bevat, zig niet kunnen ontdekken, dan door het opdroogen van haare moerassen. Surinamen is eerst eene Volkplanting van aanbelang geworden, zedert dat men begonnen heeft de lage landen van de Rivier Commewyne uit te droogen; en de schepen, welken zy nog tegenwoordig afzendt, zyn grootendeels beladen met koopwaren, komende uit den mond van deeze ryke Rivier, waar in die van de Cottica, en verscheide aangelegde kreeken, zig ontlasten. De ladingen van drie vierde der schepen, welken de Volkplanting de Berbices in eene kleine hoeveelheid afzendt, bestaan in de voortbrengzels van een klein getal Plantagiën, gelegen in de lage landen van het gedeelte, het welk Maripaan, dat is, het lage van de Rivier, genoemd wordt. Wat de Volkplantingen Demerary en Essequebo betreft, de voortbrengzels van de hooge gedeelten deezer beide Rivieren, zyn naauwlyks noemenswaardig, zedert men zig te Essequebo heeft toegelegd op het bebouwen der landen, die aan de monden der Rivier, en de kusten der nabuurige Eilanden, gelegen zyn; en zedert dat men te Demerary de Plantagiën, die te veel van het een of ander moeras aan haaren mond verwyderd lagen, byna geheel verlaten heeft, heeft men zig van dien tyd af niet alleen met yver op de lage landen der beide oevers ter nedergeslagen, maar men heeft bovendien den landbouw langs de beide kusten der zee voortgezet; zynde die aan de west-zyde reeds volkomen bebouwd tot aan Borassire Kreek, terwyl die aan de oostzyde spoedig bebouwd zal zyn tot aan de Maheyca Kreek, en tot boven aan de Coerabanne Kreek.
Om u des te beter te doen gevoelen, welke uitwerking die verandering in deeze Volkplanting heeft te weeg gebragt, zal ik u eene tafel vertoonen van haare uitvoeringen naar Europa voor dien tyd, en ook daar na.
De Registers van het jaar 1745 tot het jaar 1761 toonen, dat het hoogste van die jaaren heeft opgeleverd 3579 vaten Suiker, en het minste 285 vaten, zonder byna eenige andere koopwaren; dat in de volgende jaaren, van 1762 tot 1770, in welken tyd het bebouwen der lage landen begonnen is, zoo in Essequebo, als in Demerary, men bevindt, dat in de drie eerste jaaren het hoogste niet meer bedroeg dan omtrent 3000 vaten Suiker, 19 oxhoofden en 664 balen Koffy, en 4 balen catoen; terwyl de uitvoering in 1767 reeds was opgeklommen tot 4745 vaten Suiker, 72 oxhoofden en 2740 balen Koffy, met 84 balen Catoen, welk artikel twee jaaren daar na opklom tot 337 balen, en, negen jaren later, tot 2868 balen in één enkel jaar: dit is vervolgens by aanhoudenheid naderhand zeer spoedig vermeerderd; zoo dat, in de maand September laatstleden, de Registers aantoonen, dat de Schepen, naar Holland en Zeeland vertrokken, zedert het begin van het tegenwoordig jaar, [8] hebben uitgevoerd 4021 en een half vaten Suiker, 1340 oxhoofden en 36315 balen Koffy, en 2992 balen Catoen, welken men hier doorgaans maakt van 300 tot 340 ponden gewicht, terwyl men in verscheidene andere Volkplantingen de balen catoen niet zwaarder maakt dan van 200 tot 250 pond: men moet die zelfde aanmerking maken, ten aanzien van de suikeren, welken de meeste Planters tegenwoordig in vaten pakken van omtrent duizend ponden netto, terwyl men dezelven voorheen deed in vaten van omtrent 600 ponden.
Om den uitvoer van dit geheele jaar 1785 volledig op te geven, ontbreekt het geen nog uitgevoerd zal kunnen worden met zeker schip, het welk in lading ligt, en voor het einde van het jaar vertrekken moet.
Voeg hier by het geen een goed aantal schepen van de Americanen en van de Eilanden (die zedert den eersten January uit Demerary zyn uitgezeild.) van die zelfde drie koopwaren ter smuik hebben uitgevoerd; eindelyk, het geen een aantal onbekende vaartuigen uit de Rivier Essequebo uitgevoerd hebben; het welk een handel van aanbelang uitmaakt, schoon een weinig minder dan in Demerary.
Oordeel hier uit van de gewichtige gevolgen van het bruikbaar maken der lage landen en der zee-kusten!
Indien de vertogen, door de Planters in 't jaar 1785 aan de Regeering gedaan, ingang vinden, en indien men voortgaat met van hun slechts matige belastingen te vorderen, indien men den handel niet dwingt door nadeelige Reglementen, is 'er geen twyffel aan, of de uitvoer naar Europa zal in veel minder dan vyftig jaren het dubbeld opbrengen.
Ik geef u deeze byzonderheden op, ten aanzien van de vermeerdering van de voortbrengzels deezer Volkplanting, om u door daadzaken te bewyzen, dat indien men zig te Caijenne op het bebouwen der lage landen met yver toelegt, deeze Volkplanting, wel verre van aan 's Lands schatkist tot een last te zyn, onder het getal zal komen van die genen, die den koophandel en de scheepvaart der verschillende Fransche havens doen herleven.
Ik kan niet ontkennen, dat de inrigtingen, die men op deeze landen aanlegt, geduurende het eerste en tweede jaar haare onaangenaamheden hebben: een vochtig land, en het welk nog niet lang genoeg door de stralen van de zon is bescheenen geweest, om volkomen droog te worden; onaangenaame insecten, die u des avonds, des nachts en des morgens kwellen; het gebrek aan goed water en verscheide andere zaken, of de moeilykheid om zig zulks aan te schaffen, maken, dit erken ik gaarne, het leven in den eersten tyd onaangenaam: maar laat men in aanschouw nemen, dat deeze ongemakken slechts voor een tyd zyn, terwyl de rykdom der voortbrengzels, welken deeze onuitputtelyke landen opleveren, de moeielykheden en het gebrek, die men aldaar in het begin ondervindt, spoedig zullen doen vergeten.
Voor 't overige kan men zig eenigermaten beveiligen tegen het ongemak van het steken der kleine en groote muggen, door het weghakken van het geboomte, stronken en doornheggen, die langs den oever der Rivieren groeiën, en waar in deeze insecten huisvesten.
Al verder, naar mate het getal der beplantingen vermeerdert, verminderen de onaangeraimheden. Zoo lang de nieuwe Planter zyne omheining nog niet geëindigd heeft, zyne uitwatering bepaald, en de gebouwen voor hem en zyne Negers opgerigt, is hy gehuisvest by zyn buurman, die zig daar toe des te gemakkelyker leent, om dat de nieuw aankomende door zyne omheining, en het hakken van zyn hout, de uitwerking der zoele winden vermeerdert, de insecten doet verdwynen, en hem ontlast van de zorgen der bedykingen, zoo aan de kanten, als in 't midden, in den tyd der zwaare regenbuien: op die wyze zyn in korte jaaren deeze moerassen, waar aan men te recht den naam van woesten klomp zoude kunnen geven, in eenen Hof van Eden veranderd en hervormd.
Het gezegde moet, zoo my dunkt, de geheele wereld overtuigen, dat het bebouwen der lage landen onëindig voordeeliger is boven dat der hooge landen; en ik twyffele niet, of een ieder zal de oude vooröordeelen ten deezen opzigte spoedig laten varen.
Na deeze inleiding, welke ik noodig geöordeeld heb vooraf te laten gaan, zal ik overgaan tot de behandeling van het hoofd-onderwerp van deezen, en van de volgende brieven.
Alvorens ik echter met u begin te spreken over den grond der Volkplantingen van Guiana, wil ik u myne denkbeelden en myn gevoelen mede deelen omtrent de manier van het inrigten der bebouwing van de oevers der Rivieren in dit geheele vaste Land: het is voordeeligst de zuivering der gronden te beginnen aan de wederzydsche oevers by den mond der Rivier, en daar mede voort te gaan, altyd van de laagte naar de hoogte opklimmende.
Verscheiden redenen overtuigen my, dat deeze manier de beste zyn zoude.
Het is buiten allen twyffel, dat over den geheelen aardbol, maar vooral en in 't byzonder tusschen de zonne-keerkringen, de zeelucht, en de winden, die langs de zeekusten waaijen, niet alleen over dag, maar zelfs des nachts, vooral by droog weder, ongemeen heilzaam zyn: de Negers zyn aldaar veel minder aan zweren onderworpen, dan aan het hooge einde der Rivieren; en wanneer zy die al hebben, worden zy veel spoediger genezen. De lucht aan de kust is bovendien een byzonder geneesmiddel tot spoedige herstelling van maag-kwalen, als mede van alle andere ziekten uit verstoppingen, die aldaar met eene verwonderlyke gemakkelykheid genezen worden.
Aan den anderen kant is het ontwyffelbaar, dat de eerste openingen in de lage landen de ongezondste zyn, en is het by gevolg niet veel voorzichtiger dezelven te beginnen aan dat gedeelte der Rivier, alwaar wind en lucht eene onbelemmerde dreef hebben, de vochtige uitdampingen oogenblikkelyk doen verdwynen, en den al te waterachtigen en rotachtigen staat van den dampkring verbeteren. Ik weet zeer wel, dat een enkel voorbeeld de gezondheid van eene landstreek niet met zekerheid bewyst; maar dit is echter zeker, dat de eerste bewoners, die zig op de lage landen der binnenste Rivieren van Demerary hebben ter neder gezet, grootendeels zeer jong gestorven zyn, terwyl men voorbeelden heeft van zulken, die zig aan den mond der Rivier gevestigd hebben, en tot eenen hoogen ouderdom gekomen zyn.
Eene andere reden, waarom dit meer verkieslyk is, bestaat hier in, dat gy plant op dat gedeelte der lage landen, het welk de spoedigste, vruchtbaarheid en de meeste voortbrengzels belooft: de voordeelige invloed van den zee-dampkring, welke men als de kragtdadigste medehulp beschouwen moet, is gelegen in het helpen en voortzetten der groeying, het bevorderen van de vruchtdraging der boomen, uit hoofde van de zoutachtige deelen, die deeze lucht met zig voert, welke door de luchtgaten der bladeren ingezogen zynde, de werking der aardachtige zouten bespoedigen. Eene ondervinding van agt jaren in deeze Volksplanting heeft my geleerd, dat Koffy-Plantagiën, die het naast aan den mond der Rivier en op de kusten gelegen waren, doorgaans meer opgebragt hebben, dan die verder van de zee af lagen.
Daarënboven is het zeker, dat de eerste ondernemingen van dien aart meestal zyn aangelegd door lieden van bepaalde vermogens: ook heeft men in de landen, aan de monden der Rivieren en aan de Kusten gelegen, 1º. het voordeel, dat men geene groote boomen behoeft om te hakken; 2º. een land, zeer geschikt om met gemak te worden omgespit. Ik heb met myne eigene oogen op deeze kusten, door twee, drie of vier spittende Negers, met het graven van grachten eenen verbazenden arbeid zien verrichten; en 3º. zoo dra de kleinste omheining geëindigd is, kan men aldaar catoen boomen planten, die, na verloop van negen maanden, reeds eenigen oogst opleveren.
By deeze redenen zal ik nog eene laatste voegen, die, naar myn begrip, het meest afdoet, namelyk dat men, beginnende met het zwaare hout aan den zeekant weg te nemen, aan het afgelegener gedeelte der Rivier een gezonder lucht bezorgt; het zelve wordt vruchtbaarer en aangenaamer voor den nieuwen Planter, die zig aldaar nederzet. Myne Plantagie is omtrent drie vierde van een myl van den mond der Rivier af gelegen, en ik houde my verzekerd, dat noch ik, noch myne gebuuren, zoo veel koffy als tegenwoordig niet zouden inöogsten, indien onze aanleg afgescheiden, en op zig zelfstaande, in de diepte der bosschen was gemaakt, en ik ben inwendig overtuigd, dat onze oogst merkelyk bevorderd wordt, doordien de bosschen, aan den oostkant van den mond der Rivier, byna geheel en al zyn weggehakt, en alle de Plantagiën van beneden af, tot by my, open zyn, of van het zwaare hout beroofd, ter diepte van vier honderd en vyftig, tot zes honderd vyftig roeden. [9] Bewyst de ondervinding dit niet overal? Het klein getal Plantagiën in de Berbices, aangelegd op lage landen aan de Maripaan, aan den westelyken oever der Rivier, en alzoo het genot hebbende van de passaatwinden, die door den breeden mond van die Rivier onbelemmerd heen waaijen, maakt jaarlyks voordeelige oogsten; en een oud Surinaamsch Colonist, een zeer goed Planter, schryft my, dat alleenlyk de Plantagiën, gelegen aan de Kreeken, die in de Commewyne uitloopen, en het genot der zeelucht hebben, by aanhoudendheid veel koffy opbrengen.
Ik vermeene u door alle deeze redenen overtuigd te hebben, dat het veel gezonder, veel gemakkelyker, en veel voordeeliger is, om de bebouwing der landen te beginnen aan den mond der Rivieren en aan de Zeekusten, niet alleen voor de geenen, die zig aldaar nederzetten, maar ook voor de Planters, die zig hooger op geplaatst hebben, of zulks by vervolg nog zouden kunnen doen.
Na u in 't algemeen myne denkbeelden te hebben medegedeeld, hoedanig men zig omtrent de bebouwing der lage landen in Guiana heeft te gedragen, gaa ik over tot de byzonderheden van derzelver bearbeiding, zuivering van stronken en wortels, enz. en ik zal beginnen met den aart van den grond van deeze landen.
Voor eerst zal ik toegeven, dat 'er op de hoogere en van de zee meer afgelegene landen, plaatsen zyn, wier grond zoo fraay en vruchtbaar is, als in de laagte; maar deeze plaatsen staan op zig zelven, en bestaan in kleine gedeeltens; zy genieten nooit die lucht, die voor de menschen gezond, en voor de groeizaamheid nuttig is, als de landen in de nabyheid der zee gelegen; het toemaken en bebouwen van dezelven is altyd onëindig moeijelyker, en vordert meerder werkzaamheid.
Men zal derhalven altyd aan den grond der lage landen den voorrang moeten geven, en uit dezelven moet men, zoo als ik hier boven gezegd heb, de schatten van Guiana haalen.
De teekenen, waar aan men goede landen kennen kan, bestaan daar in, dat zy, op de diepte van verscheiden voeten, een blaauwachtig, zacht, slyk hebben, het welk het water gemakkelyk laat doorzinken. In onze beide Rivieren vindt men een grond, alwaar dit slyk met zandkorrels vermengd is: dewyl dit nu den doortocht van het regenwater des te gemakkelyker maakt, schynt het zeker, dat de laatstgemelde grond den voorrang verdient boven de eerste, vooral voor het suiker-riet. Ik heb te Essequebo suiker gezien, die op dit zoort van land geöogst, en allerfraayst was, schoon de Plantagie slecht was uitgedroogd, slecht bearbeid, en slecht bebouwd: niets tog bewyst beter de goede hoedanigheid van den grond, dan wanneer men goede waaren, om zoo te spreken, van zelf ziet geboren worden.
Schoon ik het blaauwachtig slyk opgeeve als het teeken van den besten grond, wil ik wel met u toestemmen, dat het graauwachtige slyk, mits het zacht en tot het doorlaten van het water geschikt is, insgelyks goed kan zyn; echter zoude ik, met een hedendaagsch Schryver, die over den landbouw in Surïnamen gehandeld heeft, 'er voor zyn, om het zelve in den tweeden rang te plaatsen.
Beide zoorten van slyk moeten met eene zwartachtige, vette en gebondene aarde, als met eene goede wel verrotte mest, overdekt worden; deeze beweegbaare aarde vindt men van onderscheidene dikten: echter ben ik geenzints van het gevoelen van hun, die stellen, dat de rykdom van den grond geëvenredigd is aan de dikte van dit overdek van aarde. Integendeel zyn in Demerary alle de landen, alwaar die aarde ten hoogsten van 20 of 22 duimen diepte is, in verre na niet die geene, welke den voorrang verdienen: veel verkieslyker zyn die landen, alwaar men deeze aarde alleenlyk vindt ter diepte van 16 of 18 duimen, welke vervolgers tot 6 of 8 duimen vermindert door de indrooging, die na de omheining van den grond door de sterke zonnestraalen plaats heeft. Zelfs heb ik in de laagte van de Maripaan, en in het benedenste gedeelte der Rivier Canjé, in de Volkplanting de Berbices, uitmuntende landeryen gezien, alwaar de Koffy- en Cacao-boomen tot de grootste volkomenheid opgroeiden, schoon zy niet dan een zeer dun overdek van zwarte aarde hadden.
Naar mate men aan de zee, of aan den mond der Rivieren nadert, wordt het slyk minder vet en zagter: zoo is het ook langs de zee-kusten, alwaar men den naam van slyk in dien van uitgedroogde modder zoude kunnen veranderen, waar van de bagger uit de gegravene vaarten een overtuigend blyk oplevert. Deeze bewerking moet alle twee jaaren geschieden op de Plantagiën, die langs de kusten gelegen zyn. Het geen 'er uitgebaggerd wordt, werpt men aan de beide kanten dier vaarten, en twee jaaren daar na is van het zelve niets meer te vinden; het is wederom in de vaart afgezakt, welke 'er op nieuw mede bezet is.
Ik had my altyd verbeeld, dat dit zoort van landen minder vruchtbaar was, en dat de Koffy-boomen aldaar korter duurden; maar ik heb het laatste jaar twee stukken land gezien, met Koffy-boomen beplant, behoorende tot de oudste Plantagie aan de westkust, zynde in den besten staat en vol vruchten; en de eigenaar heeft my verzekerd, dat deeze stukken zedert 22 of 23 jaaren waren beplant geweest: ten duidelyken blyke, dat deeze landen zeer lang in hunne vruchtbaarheid volharden.
Voor een blyk van goed land houdt men vry algemeen een zoort van palmboom, waar aan men by u den naam van Pinot geeft. De Schryver, die den Surinaamschen landbouw behandeld heeft, zegt, dat hoe meer men van die boomen vindt, hoe vruchtbaarer de grond is. Ik stem gaarne toe, dat de landen, hier boven door my als de beste opgegeven, 'er rykelyk van voorzien zyn; maar verscheide inwooners, die de hooge landen in Demerary vruchteloos bebouwd hebben, hebben my verzekerd door dit blyk bedrogen te zyn geworden; ik zoude daarom altyd raden, zig daar op niet eeniglyk te verlaten, maar tevens te onderzoeken, of de grond ook andere blyken, welken ik ontvouwd heb, oplevert.
Behalven de verandering, die in den grond bespeurd wordt, naar mate men digter aan de zee nadert, vindt men ook, dat het hout uit minder sterke en een ander zoort van boomen begint te bestaan. Men ziet minder Manis, en van die boomen, welken de Indianen alhier noemen Warokoerie, de Creolen Schepperboom, dat is roey-riemen-hout, om dat het zig gemakkelyk laat klooven, en veel al tot het maken van roey-riemen gebruikt wordt; ter zelfder tyd vermeerdert het getal der Paletuvier-boomen. Men vindt den boom, Coeraharie genaamd, niet meer in grooten overvloed. Deeze boom, wiens Surinaamsche naam my niet bekend is, is geschikt tot timmerhout, en kan dienen tot het maken van palen of stylen; mits men dezelven op steene grondvesten plaatst; men gebruikt het ook tot ribben en balken, eindelyk tot alles wat beschut of bedekt is. Men vindt aldaar ook zeer fraaije vierkante blokken, waar van men planken zaagt, die zeer geschikt zyn om de huizen te beschieten; maar niet zeer goed zyn voor vloeren of zolders, om dat dit hout krom buigt. Men vindt deezen boom insgelyks in de diepten der Plantagiën, aan de west-kust; maar zy zyn aldaar kleiner. De Balata, die in Surinamen en de Berbices zoo gemeen is, is hier uittermaten zeldzaam.
Insgelyks zyn de banken van schulpvisschen aan de oevers van Surinamen en de Berbices zeer gemeen; maar men vindt dezelven in 't geheel niet aan die van de Rivieren Essequebo en Demerary. Men begint eenige schelpvisschen te zien, wanneer men de Coerabanne naar den oostkant voor by vaart, gaande naar den kant van de Maheyca; maar aan de oostzyde van deeze laatstgemelde Kreek, of beter gezegd, Rivier, is eene zeer groote bank, en van daar tot aan Mahicony is 'er de kust vol van.
Om zyne keuze te bepalen omtrent die plaatsen, waar de beste landen gelegen zyn, kan men, volgens de zekerste berigten, die ik heb kunnen opspooren, in Demerary alleenlyk voor behoorlyk vruchtbaare landen houden die geenen, welke aan den oostelyken oever gelegen zyn, gerekend van de Plantagie, de groote Diamant, tot omtrent twee mylen van den mond der Rivier; en aan den westelyken oever, van de Plantagie Laurentia, een halve myl hooger op, tot aan den mond der Rivier.
Te Essequebo bepalen zig de goede landen tot die van de Eilanden Legouane, Arobabiche, en Waakkename; en zelfs op dit laatstgemelde Eiland is het zuidelykst gedeelte, het welk het verste van de Zee af ligt, reeds van veel mindere waarde. Aan den oostelyken oever van deeze Rivier, kan men geene goede landen hooger op rekenen, dan de Plantagie Patrica, één myl van den mond der Rivier af, en aan den westelyken oever van de Plantagie, Adventure genaamd.
Van de manier, om te arbeiden aan Dykagiën, uitwaterende vaarten, sluizen en ander werk, het welk noodig is, om het Land ter bebouwing gereed te maken.
In den vorigen brief heb ik u myne gedachten opgegeven, hoe uitmuntend geschikt de lage landen in Guiana ter bebouwing zyn, en welke keuze men onder de verschillende zoorten en liggingen van deeze landen te maken heeft: in deezen brief zal ik u ontvouwen de manier, om die landen toe te bereiden en bruikbaar te maken.
Dewyl deeze landen, of byna altyd onder water staan, of door de verwisseling van ebbe en vloed, aan overstroomingen onderworpen zyn, moet men dezelven droog maken, en door dyken beletten, dat het buitenwater niet kan doordringen tot het land, het welk men voornemens is tot bouwland aan te leggen.
Ik vooronderstel dus, dat de keuze van het land gedaan is. Men moet, voor alle dingen, het hout laten weghakken, en het geheele land, het welk men voorgenomen heeft te bedyken, of ten minsten het gedeelte, waar de dyken gelegd moeten worden, tot op eene zekere breedte, doen zuiveren. Vervolgens kunt gy overgaan tot het leggen van die dyken, welke een vierkant, dat evenwyd is, zullen vormen, waar van de eene kant uwe voorgevel of scheidsmuur, aan de Rivier of Zee-kust, zal uitmaken; eene andere, aan de eerste gelyk zynde, zal gelegd worden in de diepte van dit zelfde land, op den afstand, welken gy wilt toebereiden en beplanten; de twee andere zyden, die beide even groot zyn, zullen lynrecht tegen de twee eerste overstaan, en u van uwe gebuuren, ter rechter en ter linker zyde, afscheiden.
Tot dit einde moet men, in den geheelen omtrek van dit vierkant, beginnen met een kleine gracht te graven, welke gevonden moet worden onder het midden der breedte van den dyk, en daar aan als tot een grondvesting dienen. Deeze kleine gracht wordt genoemd de pit of blinde groeve: dezelve moet omtrent drie voeten breedte hebben, voor een dyk, die twaalf voeten en meer tot zynen grondslag heeft. Het is van aanbelang dezelve te graven tot de diepte van ten minsten twee goede schuppen, en aldaar geene stammen van boomen, geen hout, geene wortels over te laten, maar daar van volkomen te zuiveren.
Wanneer deeze blinde groeve gemaakt is, zult gy beginnen met de uitwaterende grachten te graven: men is gewoon 'er daar van twee te maken, de eene van buiten aan den dyk, de andere van binnen. De eerste dient, om den dyk met slyk aan te vullen, de binnen-gracht daar toe zomtyds niet voldoende zynde, wanneer deeze dyk van vry wat aanbelang moet zyn. Deeze buitenste gracht bevordert daarënboven den uitloop van een gedeelte der omringende wateren, en belet dezelven, door middel van dien uitloop, tegen den dyk aan te perssen.
Het is nutteloos deeze buitenste gracht zeer diep uit te graven; zy vordert zoo veel oplettendheid niet, als de binnenste gracht, die net en regelmatig moet bewerkt worden; terwyl men in de buitenste de stronken en wortels laten kan, mits zy aan de uitdieping niet te hinderlyk zyn. Men moet altyd eene bekwame tusschenruimte tusschen deeze gracht en den dyk houden.
In welk zoort van lage landen het ook zy, is de bagger, die men voor de eerste keer uit deeze grachten haalt, te veel met vreemde lichamen vermengt, en al te los, om tot bekwame grondslagen voor den dyk te kunnen dienen. Men moet ten minsten de twee eerste baggers, die men 'er uit haalt, aan deeze zyde werpen, dat is tusschen de gracht en den dyk; en wanneer men de slyk of grond vast en bekwaam genoeg vindt, laat men dezelve op den dyk werpen, het zy in eens, het zy in twee keeren, zoo als gewoonlyk plaats heeft, om reden, dat men tusschen den dyk en de omringende grachten een tusschenvak moet laten van 20 of zomtyds 30 voeten. Indien men deeze voorzorg verzuimde, zoude men gevaar loopen, om de kanten van den dyk, en van de grachten, door de onmatige zwaarte van de aarde, waar van de dyk gemaakt is, spoedig te zien instorten.
Men graaft de omringende grachten tot de vereischte diepte, die niet altyd dezelfde is, maar waar van de gewoone maat bedraagt zes voeten voor de binnen-gracht: men moet wel opletten, om aan deeze gracht de noodige opgaande schuinte te geven, naar mate men dezelve graaft. De evenredigheid van deeze opgaande schuinte is van 5 of 6 duimen van elke voet; en naar mate men de kanten van deeze gracht in die schuinte graaft, maakt men dezelve met het platte van de schup effen en gelyk.
Men zoude vervolgens deeze binnen-gracht kunnen eindigen, zonder andere voorzorgen in acht te nemen; maar dan zou men gevaar loopen, om door het hooge water overvallen te worden, en daar door veel tyd te verliezen; behalven dat het te vreezen is, dat het water deeze grond of slyk, welke daar door gedeeltelyk in beweging gebragt wordt, week zoude maken, en daar door verzakkingen veroorzaken.
Men keert dit ongemak af, door, van den beginne af aan, een vierkante pyp of sluis te plaatsen, die in dit land genaamd wordt coffre d'ecoulement, het zy een groote, het zy by voorraad een kleine, die ten minsten het water op de gewoone getyen kan tegen houden.
Om deeze uitwaterende sluis te plaatsen, graaft men daar toe opzettelyk een gat in den dyk, aan den kant, die aan de Rivier of de Zee gelegen is, indien men in het land geene kreek heeft, die daar toe geschikt is. Maar doorgaans vindt men verscheiden van die kreeken of vaarten, door de natuur zelve gevormd, waar door het ryzend water in overvloed in de landen inloopt, en het vallend water weder afloopt. In het begin moet men alle deeze kreeken door goede kistdammen schutten.
Zulk een kistdam is niet moeijelyk te maken; maar dit moet met oplettendheid en vastheid geschieden: men begint met het vak of de plaats, alwaar die kistdam gelegd moet worden, te zuiveren. Men neemt vervolgens twee zwaare stukken hout of ribben, van eene genoegzame lengte, om de geheele kreek en derzelver oevers te beslaan van den eenen tot den anderen kant, ter wydte van omtrent zes voeten: dit vak van zes voeten wordt tot op een goede schup diepte, beneden het bed van de kreek, weggegraven. De twee houte ribben worden mitsdien dwars op den grond van de kreek gelegd, op een zekeren afstand van elkander: vervolgens plant men eenige zwaare heypalen aan de buitenzyde, voor elk einde van deeze houte ribben, om de uitwyking voor te komen van de aarde of het slyk, waar mede men het vak tusschen de twee ribben vullen moet, om den kistdam te maken.
Wanneer deeze houte ribben wel geplaatst, en behoorlyk vast gemaakt zyn, plant men langs elk van dezelven, zoo aan de binnen- als buitenzyde, een rey heypaalen, van zwaare stukken hout, welken men naast, en zoo dicht mogelyk aan elkander, inslaat: men moet om die reden rechte stukken daar toe verkiezen. Wanneer alle deeze paalen zyn ingeheyd, vult men het tusschen-vak met slyk, welke men aldaar met kragt inwerpt, en die eindelyk een klomp wordt, waar door het water niet kan heen dringen.
Men vindt op de plaatsen zelven altyd hout, het welk geschikt is, om tot deeze ribben te dienen, vermits zy niet langer dan twee of drie jaaren behoeven te duuren, na verloop van welken tyd de kistdam stevig genoeg is, en geen steunzel meer noodig heeft.
Thans, om de sluis te kunnen plaatsen, zuivert men de kreek, waar in men die plaatsen wil, van derzelver vuiligheden, of men graaft opzettelyk eene vaart, indien men geen gebruik van eene kreek maakt. Men moet eenige duimen lager graven, dan het waterpas van het laagste gety van de Rivier of Zee kust, waar in men de uitwatering verkiest.
Wanneer de plaats, alwaar men de sluis stellen wil, is uitgegraven, brengt men die sluis voorwaarts naar één der oevers van de vaart, welke men daar voor gegraven heeft: men plaatst dezelve aldaar op eenige houte balken, die voor uit moeten steken tot byna op de helft van de opening der gegravene vaart. Die sluis aldaar geplaatst zynde, keert men de zelve op zyde, zoo dat de grond of het onderste van de sluis recht over einde staat aan de zyde van de uitgegravene plaats, en byna tegen den kant aan. Vervolgens slaat men om de twee uitëinden van de sluis twee zwaare touwen, waar van men de einden behoorlyk vast maakt. Op elk derzelven plaatst men een takel, waar van men de wederzyde op eenige stronken van boomen doet rusten, of, zoo 'er die niet zyn, op twee zware palen, daar toe opzettelyk geplant, aan de zelfde zyde, waar de sluis geplaatst is.
By elke takel zet men eenig volk, met last om gelykelyk en van langzamerhand schoot te geven, naar mate daar toe bevel gegeven wordt; vervolgens wordt door eenige arbeiders, die langs de sluis geplaatst zyn, dezelve op de balken voortgeduwd naar het gat, waar in dezelve moet inzakken. Wanneer de sluis, alzoo voortgestooten zynde, geheel van den grond af is, begint dezelve wederom in haare natuurlyke gesteldheid om te wenden, dat is, met den bodem naar beneden; als dan moet het volk, het welk de takels tegen houdt, de touwen eensklaps los laten, om de sluis in het gat te doen nederzakken. De balken, waar op men de sluis heeft laten voortglyden, dienen in dit oogenblik tot een wip, om de sluis naar beneden in de gegravene vaart te wenden, alwaar men dezelve nederzet, waterpas en plat, zoo naauwkeurig maar eenigzints mogelyk is.
Wanneer de sluis zoodanig geplaatst is, als men verlangt, trekt men de takels en andere touwen te rug: men plaatst, even als by het maken van eene gewoone en volkomene kistdam, hier boven reeds beschreven, twee houte ribben, de eene beneden, en de andere boven de sluis, vlak tegen dezelve aan. Men plant aldaar eene reije van houte staken, uitgenomen op de plaats, welke de sluis beslaat, waar van men de opening niet sluiten moet: men neemt in plaats derzelven aldaar zware planken, of, indien men wil, ronde stukken hout, met den grond gelyk en in de dwarste. Deeze kistdam vult men met slyk, zoo als hier voren reeds is opgegeven, en men overdekt daar mede de sluis.
Indien men alleenlyk by voorraad eene kleine sluis wilde plaatsen, om de eerste bewerking des te gemakkelyker te maken, zulks zoude veel eenvoudiger zyn; dezelve wordt gemaakt van vier zwaare planken aan elkander gevoegd, zoo dat elk derzelven één van de kanten uitmaakt: aan het buitenste einde plaatst men eene kleine sluisdeur of duiker, die nederhangt, om de sluiting des te gemakkelyker en zekerder te hebben.
Hier mede behooren wy over te gaan tot de ontvouwing van de manier, op welke eene groote sluis gebouwd wordt, die men veronderstelt eene opening van drie voeten te hebben.
De bouwstoffen, daartoe verëischt wordende, zyn de volgende:
1º. Zes zwaare planken van 26 voeten lengte, op 13 duimen breedte en twee duimen dikte.
2º. Vyftien zwaare planken van 12 voeten lengte, twaalf duimen breedte, en anderhalve duim dikte.
3º. Vier zwaare planken van twaalf voeten lengte, twaalf duimen breedte, en twee en een halve duim dikte.
4º. Twee stukken hout van vyf voeten lengte, op zeven duimen breedte in 't vierkant.
5º. Een paar hengzels, van twee en een halve voeten lengte, en twee en een halve duimen breedte, met twee zwaare yzere duimen, waar van de punten lang genoeg zyn, om door het stukje hout of klamp, het welk men boven de sluisdeur plaatst, heen te gaan, en voorts genoegzaam uitstekende, om met een schroef of schaar vast gemaakt te worden.
6º. Vier yzere banden, waar van de einden omgebogen zyn naar verëisch van de houte klampen, en hebbende de lengte van twee en een half voeten, om op de sluis te spykeren, tot derzelver meerdere vastheid.
7º. Eindelyk de noodige spykers, die voor een sluis van dit maakzel, en van die evenredigheid, ten naasten by zullen bedragen twaalf ponden van 5 of 6 duimen, en twintig of vier-en-twintig ponden kleiner spykers van 3 duimen.
Om deeze sluis te maken, begint men met de zwaare planken van 26 voeten lengte gelyk te maken; men zet die in elkander, drie van de eene en drie van de andere zyde, zoo dat elke kant, uit drie te zamen verëenigde planken bestaande, eene gelyke breedte maakt; men hakt het einde van deeze planken schuins, in de evenredigheid van ten minsten drie duimen op elken voet. Deeze schuinte is alleen aan die zyde, welke naar de Rivier of Zee geplaatst wordt, en alwaar ook de sluis-deur moet gemaakt worden.
De vier planken van twaalf voeten lengte, en twee en een halve duimen dikte, dienen om de vierkanten of vakken van de sluis te maken. Daarom klooft men dezelven in de breedte midden door, het geen de planken alleenlyk zes duimen breed maakt; men hakt dezelve in vier stukken, elk van drie voeten lang; men maakt deeze stukken van eene even gelyke grootte, en voegt die met rechte hoeken en een zwaluwen staart te zamen, zoo dat men van vier stukken een vierkant maakt; en dewyl elke plank agt stukken oplevert, maakt zulks twee vierkanten op elke plank, en voor de vier, agt vierkanten of vakken, die tot de vastheid van de sluis op eene lengte van 26 voeten volkomen voldoende zyn. Het vierkant, het welk aan het einde der lange planken, die schuins gehakt zyn, geplaatst is, moet insgelyks in de schuinte gehakt worden, om op de andere schuinte volmaakt te sluiten. Wanneer de vierkanten gemaakt zyn, spykert men dezelven op gelyke afstanden van elkander aan de lange planken vast: wanneer de sluis van wederzyden aan die vierkanten is vast gespykerd, gaat men over tot de twee andere zyden, die den bodem, en het boveneinde van de sluis uitmaken: men gebruikt daar toe de vyftien planken van anderhalve duim dikte: men hakt die alle aan stukken van drie voeten lengte, het geen voldoende is, om de beide zyden van de sluis aan de einden gelyk te doen dragen: na deeze stukken zoo gemaakt te hebben, dat ze volmaakt op elkander passen, spykert men ze overdwars aan de sluis vast, zoo van boven als van onderen.
De deur van deeze sluis wordt geplaatst aan die zyde, alwaar de planken met een schuinse inham gehakt zyn; men geeft 'er het fatsoen aan overëenkomstig deeze zelfde schuinte, en hangt dezelve aan twee hengzels, waar van de yzere duimen zyn geklonken in een stuk hout van het beste zoort, het welk men boven aan de sluis vast maakt, door het zelve vooraf met het vierkant, waar op deeze deur rust, zamen te hegten; en vervolgens met twee yzere krammen, die het zelve aan drie kanten omvatten, en waar van de platte einden gespykerd zyn op de planken, welken men overdwars boven de sluis geplaatst heeft, terwyl men onder aan een gelyk stuk hout plaatst, op dezelfde wyze vast gehecht, waar op de sluisdeur rust, wanneer die gesloten is. De yzere duimen gaan door de breedte heen van het stuk hout, waar in zy geklonken zyn, en van agteren zyn zy met een schroef of schaar vast gemaakt, zoo dat men ze naar vooren of naar agteren kan draaijen, naar dat de vaste sluiting van de sluisdeur zulks vordert.
Het geheel van deeze sluisdeur bestaat uit in elkander gevoegde stukken hout, die wel gelyk gemaakt zyn, en overdekt met eene dubbele laag hout met regte hoeken, insgelyks in elkander gezet: dezelve moet breeder zyn, dan de opening van de sluis, dat is, gelyk met derzelver geheele breedte, de buitenste kanten daar onder gerekend. Die zyde van de deur, alwaar de planken vlak of overdwars zyn in elkander gevoegd, moet binnenwaarts geplaatst worden, dewyl het hout op die manier zig minder uitzet, en de sluisdeur dan minder bloot gesteld is, om in wanörde te geraken, en naauwkeuriger sluit.
Om aan deeze sluisdeur meer gewicht te geven, en dezelve gemakkelyker van zig zelve, en door haare zwaarte, te doen sluiten, voegt men 'er van weerskanten een zwaar stuk hout by, het welk men aan de buitenste oppervlakte vast spykert; dit stuk moet de dikte hebben van vier of zes duimen in de laagte, en naar de bovenkant hoeksgewyze eindigen.
Eene uitwaterende sluis van de hier boven opgegevene grootte, is volkomen voldoende tot het droogmaken van een stuk van 150 hond lands: men kan een tweede aanleggen, of 'er een maken, die grooter is, naar mate eene grootere uitgestrektheid gronds moet worden droog gemaakt.
Deeze zoort van sluisdeuren of duikers is de eenvoudigste en min kostbaarste, om te dienen tot loozing van het binnen-water van een land, het welk men wil droogmaken en bebouwen.
Voor 't overige, wanneer men 'er de middelen en den tyd toe heeft, kan men aldaar sluizen maken op de manier, die in Europa bekend is, het zy van hout, het zy van steen. 'Er zyn veele Planters in de Hollandsche Volkplantingen van Guiana, die deeze laatstgemelde hebben.
Wanneer de grachten rondöm gegraven en de sluis geplaatst is, moet men dadelyk zyn werk maken van de afdeeling van den grond, en van de wegen, waar door elke afdeeling wordt afgescheiden. Deeze wegen moeten door gegravene vaarten omgeven zyn, die tamelyk groot en ten hoogsten honderd toisen van elkander afgelegen zyn. Indien de tusschenruimten grooter waren, zoude de afloop van het water te langzaam en onvoldoende zyn: men moet ze ook niet te digt by elkander maken, om den arbeid niet noodeloos te vermeenigvuldigen.
Deeze verdeelingen zyn willekeurig, en hangen van des Planters goedvinden af. Men maakt de midden-laanen meer of min breed, en aan de kanten plant men vrugtboomen, bananen-boomen, ananassen, en andere nuttige planten.
'Er zyn Planters, die, behalven de groote midden-laan, nog eene andere van wederzyden maken, minder breed, in het midden van het vak tusschen de groote laan en elke dyk, waar door het geheele stuk gronds in vier gelyke deelen verdeeld is: men kan deeze verdeeling nog eenvoudiger maken, om den arbeid te verminderen.
'Er is nog eene manier, die veel voordeeliger is, en daarom veel meer aan te raden: hier in bestaande, om in plaats van den middenweg, eene groote vaart te graven, beginnende van het achterste gedeelte der gebouwen tot een einde voor aan in het bosch, en in de dwarste loopende voor den agterdyk. Men bedient zig van de aarde, die daar uit gegraven wordt, om aan wederzyden van deeze vaart, de dyken op te hoogen, die een zeer goeden weg opleveren ter rechter en ter linker zyde, welken men ieder met ryen boomen beplant. Het nut van zulk eene gegravene vaart is onwaardeerbaar; dezelve dient, om de koffy of andere waaren in den oogst-tyd met schepen of ligte vaartuigen te vervoeren, het geen veel handen arbeid kan voorkomen. Deeze vaart is het geheele jaar door vol goed en zoet water, het welk uit het bosch afdaalt. Dit water dient tot besproeijingen, tot verscheidene benoodigdheden der Planters, om zig te baden, en tot het vervoeren van hout voor vaatwerk, en brandhout, het welk men als een vlot laat afzakken, enz.
Na dat men eenige maanden aan het maken der omringende dyken gearbeid heeft, wanneer de grond is ingezakt en vast geworden, maakt men de dyken volkomen af, en gelyk, en geeft aan de onderpaden en schuinse afhellingen derzelver regelmatige gedaante. De hoogte van deeze dyken moet altyd zyn een voet boven het hoogste water.
In dit bearbeiden der lage landen, na den grond van het zwaare hout en de takken gezuiverd te hebben, het geen altyd een lang en moeijelyk werk is, voornamelyk wanneer de gronden met paletuvier-boomen bewassen zyn, is men gewoon in het begin bananen-boomen te planten, die tot voedzel voor de beplanters dienen, en met hunne zwaare bladeren de heestergewassen, het kleine geboomte, en planten, die op den grond overig blyven, overschaduwende, dezelven eindelyk geheel doen te niet gaan. Waar na men dezelven uittrekt, en nuttige planten, die men voornemens is aldaar aan te kweeken, in de plaats zet, om 'er voordeel mede te doen. Indien dit koffy-boomen zyn, plant men dezelven, geduurende het eerste en tweede jaar, in de schaduwe der bananen-boomen, waar van men een gedeelte laat staan.
Voorts moeten wy nog aanmerken, dat op de groote, en vooral op de Suiker-Plantagiën, de verdeeling der grachten een weinig anders zyn moet.
Voor eene Suiker-Plantagie, alwaar men een water-molen maken wil, moet men afzonderlyke gegravene vaarten hebben, benevens genoegzaame vyvers, en bewaarplaatsen van water, die in slaat zyn het zelve aan de molen te verschaffen; als mede eene bekwaame helling, geduurende al den tyd, dat de Zee laag genoeg is, om de molen te kunnen laten malen.
'Er zyn ook grachten of vaarten noodig, die bevaarbaar zyn voor ligte vaartuigen, rondöm elke verdeeling, ten einde het suiker-riet met gemak en vaardigheid naar den molen te kunnen overvoeren.
Op de groote Koffy-Plantagiën graaft men ook eenigen van deeze vaarten, tot het vervoeren van de ingeöogste vruchten in kleine vaartuigen; het geen aan den arbeid der wyd afgelegene Plantagiën byzonder veel gemak aanbrengt. Het is tot dit einde genoeg, een gracht te hebben van twintig voeten breedte, die midden door de Plantagie, en vervolgens naar de diepte heen loopt. Deeze gracht of vaart moet geene gemeenschap met de anderen hebben; dewyl men zorgen moet, dat daar in altyd water genoeg is, om te kunnen varen, en wel zoet water, gelyk reeds hier vooren is opgemerkt; ook is het noodig aldaar eene kleine sluis te leggen, die haar uitloop heeft naar de groote sluis, welke voor de geheele droogmaking dient, ten einde deeze vaart te kunnen ontledigen, wanneer 'er te veel water in is, of zelfs geheel en al uit te droogen, indien dit noodig is, om dezelve schoon te maken, en diergelyken.
Ten aanzien van eene Suiker-Plantagie, is het met de verdeeling deezer grachten en vaarten geheel anders gelegen: twee zaaken komen aldaar in aanschouw; voor eerst, het maken van plaatsen, die geschikt zyn om het water te bewaren, het welk noodig is, om den molen aan den gang te houden; ten tweeden, om de middelen te verschaffen, tot het rondöm vaaren van elk stuk lands, met suiker-riet beplant, en het zelve alzoo naar den molen te kunnen vervoeren. Men moet die vaarten dus veel grooter en meerder in getal maken. Zie hier de verdeeling van dezelven.
Men begint met omringende grachten te maken, die in grootte aan de uitgestrektheid van het stuk lands geëvenredigd zyn; men maakt vervolgens verdeelingen van 100 tot 100 toisen, maar niet verder, dan tot omtrent in het midden van de diepte der Plantagie. De groote gegraven vaart van zoet water, waar van wy gesproken hebben, en die van de gebouwen der Plantagie af, tot in derzelver diepte, boven den agter-dyk, doorloopt, moet eene veel grootere breedte hebben omtrent de plaats, waar de molen staat, dan in een afgelegener gedeelte. Op deeze vaart loopen andere kleinere vaarten of grachten uit, die geplaatst worden tusschen de afdeelingen heen, zoo dat zy met de uitwaterende vaarten geene gemeenschap hebben, maar alleenlyk met de middelste, waar van zy als zoo veele armen uitmaken.
Behalven deeze groote vaart, en derzelver rechthoekige armen, zyn de verdeelingen van den grond omringd door eene uitwaterende vaart of gracht, en hebben nog eene andere in het midden van derzelver breedte, alle welke met de omringende en uit waterende vaarten gemeenschap hebben: en op die wyze geschiedt de droogmaking van den grond, als mede van de afgedeelde stukken, die men, even gelyk in alle andere droogmakingen, van 30 tot 30 voeten maakt.
Wanneer eene Suiker-Plantagie, of andere, van eene zekere uitgestrektheid is, zyn 'er twee uitwaterende sluizen noodig, één aan elk uitëinde van het voorste gedeelte des lands: men legt ook nog een derde aan den ingang van de groote vaart, dienende tot een bewaarplaats van water, om, wanneer men wil, het water in alle de grachten te kunnen laten inloopen: en deeze sluis zet men open, wanneer het buiten-water te hoog is.
Van het planten en aankweeken van Koffy, en van de noodige levensmiddelen tot onderhoud van de Planters; van het oogsten en bewerken der Koffy; van de gebouwen, en verdere noodzakelyke inrigtingen tot eene groote Koffy-Plantagie, volgens het gebruik der Hollandsche Volkplantingen in Guiana.
Ik heb nu de manier ontvouwd van het droogmaken van een stuk grond, het inrichten van de grachten en uitwaterende sluisen, en het toemaken van het land, het welk voor deezen verdronken land was, ten einde daar van zoodanige Plantagie te maken, als men geraden zal oordeelen aldaar te vestigen. Ik zal voorönderstellen, dat het koffy-boomen zyn, welken gy voornemens zyt op uw land voort te teelen; het onderwerp van deezen brief zal derhalven bestaan in u opzettelyk de middelen aan te wyzen, waar door men zulk eene Plantagie kan aanleggen, mits 'er de behoorlyke zorge toe aanwendende.
Na dat de doorsnydingen of kleine grachten tot afscheiding der bedden gemaakt zyn, houdt men zig met de beplanting bezig. Het is vry algemeen aangenomen, om bananen-boomen te planten, eer men koffy-boomen plant, zelfs op eene Plantagie, die men begint aan te leggen: in dit geval zal men het kunnen doen zes maanden, of een jaargetyde daar na. Maar ten aanzien van Planters, die reeds Plantagiën hebben, en dezelven uitleggen, is men volstrektelyk van gedachten, dat zy ten minsten twaalf maanden moeten wagten, dat is, dat zy, hun land met dyken omringd hebbende, geduurende de groote droogte van het ééne jaar, hunne koffy-boomen eerst behoeven te planten in het regen-saisoen, na het saisoen van droogte in het volgende jaar. Maar een Planter, die eerst begint, en meer haast heeft om genot te trekken, kan reeds planten in den regen van April of Mey van het jaar, volgende op het saisoen van de groote droogte, waar in men verönderstelt, dat hy zyne omheining gemaakt heeft: indien hy zulks gedaan had geduurende de kleine droogte van February of Maart, zoude hy kunnen planten in de maand December daar aanvolgende, mits hy zig in dien tusschen-tyd onledig houde, om uit zyn toegemaakt land zoo veel hout en struiken van pynboomen, of latanus-boomen van het kleine zoort uit te haalen, als hem maar eenigzints mogelyk is, ten einde hem in staat te stellen, om het land zoo veel doenlyk gelyk te maken, alvorens de koffy-boomen te planten. De andere Planters, wien men aanraadt, om, zoo zy kunnen, een jaar te wagten, moeten denzelfden arbeid verrigten; maar zy zullen dit met veel meer gemak doen, vermits veele van deeze planten na verloop van twaalf maanden verrot zyn, die het nog niet zyn na verloop van zes maanden.
Indien men de voorzorge niet gebruikte, om den grond schoon en gelyk te maken, zouden de koffy-boomen ongelyk groeijen, en zeer veel te lyden hebben van de houtluizen en andere insecten, die zig in het verrotte hout en struiken nestelen en voortteelen; en wanneer deeze insecten zig eenmaal ergens geplaatst hebben, worden zy, om zoo te spreken, onuitroeibaar.
Eene andere reden, waarom men van begrip is dadelyk geene koffy-boomen te planten, bestaat hier in, dat de grond door de droogmaking veel inzakt, en wanneer men al te schielyk boomen op denzelven plant, deeze zeer onderworpen zyn om neder te hangen, of op den grond te leggen, het geen niet alleen een zeer leelyk gezigt, en eene groote moeielykheid in het uitwieden van het onkruid maakt, maar ook naderhand in het vrucht dragen nadeelig is; want een boom, die op den grond ligt, of over een anderen heen hangt, kan nooit zoo veel vruchten dragen, als een boom, die recht over einde staat, en de vrye doorspeling van de lucht aan alle kanten geniet.
Men kan, wel is waar, dit ongemak gedeeltelyk verhelpen, door op deeze nieuwe gronden meer in de diepte te planten; maar nimmer zal de boom eene zoo fraaije spitse gedaante aanneemen, dan wanneer men met het planten wagt, tot dat de grond een weinig is ingezakt, vermits het geheele gedeelte, het welk in den grond is, zyne zytakken verliest, die zig nooit weder herstellen.
De Planter intusschen, die, na verloop van zes maanden na de droogmaking, begint te planten, zal altyd wel doen, met deeze voorzorge niet te verwaarloozen; want het gemelde ongemak is veel minder, dan dat men de boomen ziet aan den grond leggen, of schuins nederhangen.
Uitgenomen op een zeer klein getal Plantagiën, alwaar men eenige stukken met koffyboomen heeft beginnen te beplanten, op den afstand van tien of twaalf voeten, heeft men de algemeene gewoonte aangenomen, om dezelven op geen grooter afstand dan van negen voeten, en zelfs aan de westzyde, alleenlyk van agt voeten, te beplanten, om dat de koffy-boomen aldaar over 't algemeen kleiner vallen.
Zonder deeze gewoonte te willen beöordeelen, ben ik van gevoelen, dat men de koffy-boomen op alle goede rivier-gronden kan planten op tien voeten afstand, en dat men geen kwaad doet met dezelven op ryker gronden, tien of twaalf voeten van elkander te plaatsen, vermits ontwyffelbaar de invloed van de lucht, niet alleen tot den groei, maar ook tot den bloei van alle vruchtboomen, zeer dienstig is.
Men heeft in 't algemeen in Demerary eenen zeer wezentlyken misslag begaan, door de koffy-boomen op negen voeten afstand te planten: men heeft de landen beginnen te verdeelen in zoo veele vierkante vakken van die maat, in het midden van welken men een boom plantte; voorts om de vier boomen eene kleine gracht of doorsnyding van twee of twee en een half voeten gravende, waar door veröorzaakt wierd, dat in plaats dat de afstand van den voet des booms aan den kant van elke kleine doorsnyding de helft bedroeg van den doorgaanden afstand van eiken boom, dit niet meer beliep dan drie of drie en een half voeten, het geen, na verloop van eenige jaaren, op nog minder uitkwam; want het is onmogelyk, dat by elke zuivering der vuiligheden, de kleine doorsnyding zig niet eenige lynen verwydere, het welk, na verloop van een zeker getal jaaren, dezelven op eene gelyke breedte brengt. Uit dien hoofde hangen in Demerary de meeste reijen boomen, langs de kleine doorsnydingen, allen over dezelven heen, het geen niet alleen ten aanzien van de onderste takken aan den afloop van het water een groot nadeel toebrengt, maar zelfs in het plukken van de koffy hinderlyk is, ten minsten zulks zeer moeijelyk maakt. Ik ben van een geheel tegen over gesteld gevoelen: in navolging van de beste Surinaamsche Planters, maak ik niet alleen buiten-bedden, welker afstand van den boom langs de kleine doorsnydingen de helft bedraagt van den afstand tusschen den eenen en den anderen boom; maar ik voege daar ook by een voet meer, om in de verbreeding van deeze kleine grachten by het zuiveren der vuiligheden te voorzien. Wanneer men nu de boomen op den afstand van negen voeten plant, zal de afstand tusschen den boom en de doorsnyding bedragen vyf en een half voeten, en indien ik dezelven plant op tien voeten, zal die afstand beloopen zes voeten.
Een groot voorstander van de vermeenigvuldiging der uitwateringen zynde, verkies ik liefst, om drie reijen boomen op een buiten-bed te plaatsen; zoo dat, wanneer ik plant op den afstand van tien voeten, zy elk van twee-en-dertig voeten worden.
Men zal wel doen, om by elk regen-saisoen eene enterye aan te leggen; te meer, om dat, wanneer men zelf koffy-boomen heeft, die vruchten dragen, dit een zeer geringe arbeid is, en men alleenlyk het oogenblik van eenen regentyd, die niet missen kan, 'er toe verkiezen moet: want gelyk de loten onder de boomen wortel schieten, en gevolgelyk gewoon zyn, om geheel en al in de schaduwe te staan, zoo sterven zy, indien ze, alvorens gevat te hebben, aan de hette der zon zyn bloot gesteld.
Dit is de reden, waarom ik liefst verkies dezelven in de bananen-plantery te plaatsen, als welke, hoe breed ze ook zyn moge, altyd het jong plantsoen overdekt: en op die wyze gewent het zelve langzamerhand aan de lucht en aan de zon.
Ik stem toe, dat deeze loten misschien zoo sterk niet zyn, dan die van eene enterye in de opene lucht; maar echter heb ik een stuk beplant, zonder bananen-boomen, geheel en al bestaande uit jonge planten van koffy-boomen, die van onder de bananen-boomen genomen waren, en 'er zyn 'er van de zes-en-dertig honderd geen twaalf geweest, die niet gevat hebben. Voor 't overige verkies ik liefst de koffy-boomen te planten op zulke stukken lands, op welken bananen-boomen groeien. De redenen zyn, voor eerst, om dat de bananen-boomen door hunne schaduwe de jonge koffy-boomen beschutten, dezelven voor de winden beveiligen, en meer regt over einde doen groeien; eene zaak, die voor de fraayheid en nuttigheid van den boom van een wezentlyk belang is. Ik weet wel, dat men staken of stutten voor dezelven plaatsen kan; maar dit is een werk, het welk niet altyd aan zyn oogmerk voldoet, behalven dat dit hout aan de houtluizen of carias tot eene verblyfplaats verstrekt, byzonderlyk de stammen van pynboomen, die tot het maken van zulke staken de geschiktste zyn. In de tweede plaats zyn de zwaare winden, die in zekere maanden van het jaar waaijen, zeer nadeelig voor den groei der boomen, zoo als ik ondervonden heb op twee stukken, welken ik beplant had, na de bananen-boomen te hebben weggenomen. Het gedeelte van deeze boomen, het welk voor de winden beschut was, is grooter geworden, dan het andere gedeelte, het welk meerder aan de winden was bloot gesteld, en zulks in het zelfde tyds-bestek.
Veele lieden meenen, dat een stuk land, in de opene vlakte beplant, sterker boomen voortbrengt; maar daar op valt dadelyk te antwoorden, dat men de bananen-boomen niet zeer digt by elkander moet planten, en dat men ze aldaar niet te lang laten moet, noch eensklaps wegnemen, maar dat men beginnen moet met dezelven in het tweede jaar te besnoeijen, en daar mede zoodanig voort te gaan, dat zy op het einde van het derde jaar allen zyn weggenomen.
Wanneer men eene kwekerye aanlegt, is het aller noodzakelykst acht te geven, geene jonge planten uit te kiezen, dan onder de fraaiste boomen. Dit is een zaak, die in 't byzonder in deeze Volkplanting verwaarloosd is geworden, waar uit voortkoomt, dat 'er Plantagiën zyn, op welken de helft der boomen uit een slecht zoort van koffy-boomen bestaat, die zeer weinige vrugten dragen: men noemt dezelven, zoo ik meen, verkeerdelyk, de mannetjes: zy onderscheiden zig door hunne dikke en platte bladeren, door het groot getal van zwartachtige en doode takken, door te veel weeldrig hout of onvruchtbaare takken, eindelyk door den aart van het hout, het welk veel ligter breekt, dan van een goed zoort koffy-boomen.
Men plant doorgaans nieuwe koffy-boomen, waar van de enterye twaalf maanden te vooren is aangelegd: ik vermeene, dat deeze meest geschikt zyn, om in de plaats te komen van doode boomen, of welken men om andere redenen verruilt, op stukken, die reeds van vorige tyden beplant geweest zyn: ik geloove zelfs, dat het niet dienstig is, om ze jonger te nemen.
Maar op stukken, die men op nieuw beplant, geef ik de voorkeur aan koffy-boomen, die uit eene kweekerye van zes maanden gehaald zyn: zie hier myne redenen: in 't algemeen, hoe jonger een boom geplant wordt, hoe gemakkelyker hy wederom wortel vat: de kenners van den landbouw in Europa geven 'er altyd den voorrang aan; maar deeze reden wordt nog veel klemmender in die Land, alwaar de boomen, en ook de koffy-boomen een regten wortel hebben, die spilsgewyze groeit, en zig by de verplanting krommende, maakt, dat de boom kwynt, en nooit welig doorgroeit; waar uit al verder voortspruit, dat hy by het opwassen op zyde hangt, of op den grond legt. Terwyl de boom jong is, beurt de spilswyze wortel, zoo lang niet zynde, zig zelven uit den grond op, en verplant zig als uit de natuur. Daarënboven, een jonge boom, die minder door de winden getysterd wordt, vat veel eer wortel. Eindelyk, de kleine boomen zyn zeer onderworpen om zig in de kweekeryen in de lengte uit te breiden, en men heeft moeite om 'er een genoegzaam getal te vinden, die dit niet gedaan hebben. Men behoort dus steeds een wakend oog te houden op de arbeiders, die de verplanting doen, op dat zy 'er geene verkiezen, dan die van een goed zoort afkomen: maar, mits men ze jong plant, doet 'er de gedaante niet veel toe: elke boom, op zig zelf staande, groeit van zelf spitsgewyze naar de hoogte.
Ik erken, dat, wanneer men zulke kleine boomen plant, men den arbeid der eerste maanden vergroot: niet alleen moet men alle maanden wieden, maar ook leggen deeze kleine boomen voor veele insecten bloot; de krekels eeten 'er den kop af; de mieren maken daar aan gaarne hunne nesten vast, die, zoo men geene zorge draagt om ze weg te nemen, den groei beletten; maar het is slechts de moeite van een oogenblik, die door andere voordeelen rykelyk vergoed wordt.
Behalven het uitwieden van het onkruid, en het zuiver houden van de insecten, moet men ook nog zorge dragen, om de weelderige loten uit de boomen weg te nemen, en te maken, dat zy in het midden met niet meer dan een enkelen stam opgroeijen. Een of twee bekwame Negers hebben spoedig een stuk gezuiverd.
Men moet ten deezen opzigte insgelyks in 't oog houden, om, by de eerste regenbuien, alle de boomen, die niet gevat hebben, of sterven, te verplanten.
Men doet ook wel, met dadelyk na het uitbloeijen, geduurende de twee eerste jaren, de zaadkorrels der jonge boomen weg te nemen: vooreerst brengen zy grootendeels niet dan koffy voort, waar in geen kragt is; en ik ben overtuigd, dat dit te vroeg dragen van vrucht voor de groei en kragt van den boom schadelyk is, zoo als men natuurlyk begrypen kan, en ons door de ondervinding bevestigd wordt, als welke ons toont, dat onder de jonge koffy-boomen de zwakste en meest kwynende boomen het sterkst bloeijen; ten bewyze, dat dit overyld bloeijen de uitwerking is van eene verzwakte natuur, welke men verbeteren moet door het vernielen van de vrucht, zoo dra ze gevormd is. In Europa doet men zulks van gelyken, en met een goeden uitslag, ten aanzien van de persiken- en abrikosen-boomen.
Wanneer de boom tot de hoogte van vyf of vyf en een half voeten is opgewassen, moet men deszelfs groei tegengaan, door den middelsten stam af te knotten. Indien het een sterke boom is, zullen zyne zy-takken hem nog een voet hooger doen groeijen; en dit is al de hoogte, die hy hebben moet, op dat de Negers allen in staat zyn 'er de vruchten af te plukken; want hoe fraai de groote boomen ook voor het uiterlyk oog schynen mogen, de nuttigheid moet op alle Plantagiën de hoofdzaak zyn.
Behalven de aanhoudende uitwiedingen, moet men de boomen geduurig ontdoen van de weelderige loten, welken men moet afbreken, en niet afsnyden. Men moet ook het jong plantsoen uittrekken, het welk rondöm, en onder de schaduwe van den boom te voorschyn koomt. Dit werk, om wel verrigt te worden, vordert Negers van de mannelyke kunne, van eene hooge gestalte, en daarenboven oplettend en oordeelkundig. Het is ook best, om dit, tweemalen s'jaars, opzettelyk te laten doen. Het gunstigst tydstip voor deezen arbeid is het regen-saisoen, om dat men tevens de koffy-boomen, die niet gevat hebben, kan doen verplanten.
Men moet zig wagten, om dit werk te verrigten, of 'er mede ophouden, in den bloei-tyd; want door het schudden der boomen, zoude men de bloemen en jonge vruchten doen afvallen. Men zal ook wel doen, zoo mogelyk, het wieden na te laten geduurende den oogst, hoe zeer dit echter minder schadelyk is: men moet de Negers leeren en gewennen, om de koffy niet groen te plukken; dezelve heeft geene waarde, en dewyl zy kleine zwarte boonen voortbrengt, heeft men des te meerder moeite met dezelven uit te zoeken.
Uitgenomen op modderige landen, zoo alst die gelegen zyn aan de beide zee-kusten, alwaar de kanten naar de laagte loopen, en uit een zeer zacht slyk bestaan, oordeelt men het schoonmaken der grachten niet noodzakelyk; het is genoeg, dat men ze van de plantgewassen zuivert: zy behouden haare diepte naar evenredigheid van den afloop van het water, die door middel van dezelven bewerkt wordt. By de sluizen vermeerdert haare diepte; en dezelve vermindert weder naar mate van de afgelegenheid. Dit schoonmaken zoude een vergeefsche arbeid zyn, want de modder, welke men 'er uithaalt, wordt spoedig door ander slyk weder aangevuld.
Ik heb, by den aanvang van deezen brief, gezegd, dat het planten der bananen-boomen dat der koffy-boomen moet voor af gaan op vrugtbaare landen, die men tot eene Koffy-Plantagie voornemens is aan te leggen. Men moet de bananen-boomen plaatsen op den afstand van zes-en-dertig, ten minsten van zeven-en-twintig voeten, indien men de koffy-boomen op den afftand van negen voeten planten wil; want deeze bananen-boomen moeten zoo geschikt zyn, dat men 'er één vindt telkens na vier koffy-boomen. Een Planter, die begint, en natuurlyker wyze gedrongen is, om levensmiddelen te moeten hebben, zal twee reijen bananen-boomen kunnen plaatsen op elk klein bed, en dus vier op een dubbeld bed. Een Planter, die alleenlyk eene Plantagie, reeds gedeeltelyk aangelegd, uitbreidt, en van wien men verönderstelt, dat hy van levensmiddelen voorzien is, zal slechts ééne reije bananen-boomen op elk klein bed planten: op een dubbeld bed, en in het midden, kan hy 'er eene derde reije byvoegen, welke men echter zal moeten wegnemen by het verdeelen der dubbelde of enkelde bedden. De moeite, om eene reije bananen-boomen te planten, heeft weinig te beduiden. Bovendien gebeurt het nu en dan, dat het niet ge/chikt is het stuk grond na verloop van een jaar met koffy-boomen te beplanten: indien zulks derhalven wordt uitgesteld, trekt men altoos de vruchten van deeze bananen-boomen, waar van de schaduw tevens nuttig is, om de zoutächtige deelen in deeze nieuwe gronden te behouden.
Behalven de bananen-boomen, plant men ook Indisch koorn, het welk op deeze nieuwe landen ongemeen wel voortkoomt: men kan deeze beplanting verscheiden malen herhalen, zelfs na dat de koffy-boomen reeds geplant zyn, mits men als dan in 't oog houde dezelven op reijen te planten, op den afstand van vyf of zes voeten, om met des te meer gemak de uitwiedingen te kunnen doen, welken men niet moet verzuimen, van den beginne af aan, om het onkruid dadelyk uit te roeijen.
De ignames kunnen ook gedeeltelyk op de nieuwe stukken grond geplant worden, maar niet, wanneer men 'er reeds koffy-boomen op geplaatst heeft. Deeze plant, die tot de voortkruipende behoort, of een zoort van heestergewas is, zoude voor den groei der boomen schadelyk zyn.
De Manioc en de Camanioc groeijen ook welig op deeze landen; maar men moet ze alleenlyk planten op de laanen en aan de kanten der groote grachten, dewyl de Manioc het land op eene byzondere wyze uitmergelt.
De aardappelen moet men nimmer binnen den omtrek den bedyking planten; en men moet de Negers ten sterksten beletten om zulks te doen: het is eene pest, waar van men zeer veel moeite heeft zig te ontdoen, en men moet zig eeniglyk bepalen tot het planten derzelve op de omringende dyken.
Van het bewerken der Koffy.
Dewyl het bewerken van de Koffy eene zaak is, van den landbouw volstrektelyk afgescheiden, heeft men gemeend dezelve afzonderlyk te moeten behandelen. Wanneer de Koffy geplukt is, wordt zy door de Negers gebragt op de plaats, alwaar de molens, tot het pellen van dezelve geschikt, gevonden worden. Het is beter, gemakkelyker en zuiniger, dezelve in een grooten bak te werpen, dan by hoopen op den grond te plaatsen.
Men heeft de gewoonte, om met het overbrengen der Koffy naar de molens eerst des avonds te beginnen: intusschen, wanneer 'er tot het plukken veel volk gebruikt wordt, en 'er een groote overvloed van koffy is, zal men beter doen met vroegtydiger te beginnen, op dat de arbeid niet tot in den nacht voortduure.
Het maakzel van deeze molens is bekend; ik vermeene, dat die geene, welke men hier molens van Martinique noemt, de beste zyn. Ik heb eene proeve genomen, om daar in eene kleine verandering te maken tot bespoediging van het werk, en ik ben zelfs thans bezig, om tot het zelfde einde eene nieuwe proeve te nemen, die deezen molen misschien nog merkelyk zal verbeteren.
Wanneer door deeze bearbeiding de roode schil is weggenomen, worden de boonen in een bak geworpen, in de nabyheid van het gebouw, alwaar de molens staan. 'Er zyn 'er, die eerst des anderen daags het water 'er opgieten: ik voor my verkieze zulks des avonds te doen, al waare het alleen om tyd uit te winnen: dan, hoedanig men dit ook gelieft te doen, men moet 'er eene genoegzaame hoeveelheid water opgieten, zoo dat de Koffy geheel en al bedekt is; waar na men de Koffy sterk zal omroeren en wryven, op dat de boonen zig ontdoen van de lymige stof, die uit de schil aan dezelve is blyven zitten. Tot dit einde laat men dit eerst opgegoten water wegloopen door eene opening, die onder in den bak gemaakt is, men wascht de Koffy, en giet 'er zuiver water op, dezelfde bewerking tot drie malen toe herhalende; want om te kunnen zeggen, dat de Koffy wel gewasschen is, moet ze in het aanraaken ruw zyn.
By het wasschen en omroeren van de Koffy, dryven de roode schillen, die door de zeeft zyn doorgegaan, boven op; de kleinste boonen, welke door de rol niet geraakt zyn, eindelyk de onrype en de ligtste boonen, worden zoo veel mogelyk weggenomen, ten einde dezelven onder den naam van dryvende Koffy afgescheiden te houden van de Koffy met een zwarte bast; daar vooräl de laatstgemelde zeer schadelyk is voor de bewerking, en meer dan de Koffy, die nog ongepeld is, in de droogeryen insecten voortteelt: ik heb by my het gebruik ingevoerd, om deeze Koffy andermaal door den molen te laten gaan, en vervolgens te wasschen: als dan ontdoet zig het grootste gedeelte van haare schil, en zinkt naar de laagte; de dryvende Koffy maakt dan eene kleine hoeveelheid uit, en dryft by deeze tweede wassching boven op.
Wanneer de Koffy wel gewasschen is, spreidt men dezelve uit op vloeren met steenen belegd, alwaar men ze in de zon laat droogen, wanneer het weder zulks toelaat: indien het al te regenachtig is, plaatst men de Koffy in groote laaden met schuiven; die aan de droogerye vast zyn, en onder welke men ze wegschuift wanneer het gaat regenen: deeze laaden zyn uittermaten gemakkelyk. Als de Koffy volkomen droog is, brengt men ze in het Magazyn van de droogerye, een gebouw, doorgaans uit twee verdiepingen bestaande.
Men doet wel, vooral by regenachtig weder, om de Koffy niet te zwaar op elkander te stapelen: in allen gevalle moet men ze, vooral in het eerste begin, drie malen daags doen verschieten: de achteloosheid en wanörde der Planters ten deezen opzigte, brengt hun veel schade aan de Koffy toe.
Dit verschieten van de Koffy in de droogerye vermindert men vroeger of later, naar mate het jaargetyde meer of minder droog is.
Zoo dra het mooije weder aankoomt, kan men beginnen de Koffy in de droogerye te bewerken, maar alleenlyk dan, wanneer 'er zeer in 't kort eene gelegenheid op handen is, om ze in te schepen; want de Koffy, eenmaal bewerkt zynde, vermindert altyd, hoe men 'er zig ook omtrent gedraagt. In tyd van vrede, wanneer 'er geene schepen ontbreken, om koopwaren in te laden, is het best de Koffy zoo dra mogelyk te verzenden; want zoo dra zy in het Magazyn is, verëischt zy veel oppassing en arbeid, en is schooner, wanneer ze dadelyk verzonden wordt. Dienvolgende moet men buiten noodzaak met het pellen van de Koffy niet beginnen, voor dat het drooge mooije weder wel gevestigd is, en men van de zonneschyn zig kan verzekerd houden. Als dan spreidt men de Koffy op den met steenen belegden vloer in de droogerye uit, beginnende altyd met de ligte dryvende Koffy. Dewyl deeze mindere zoort van Koffy altyd veel eer wormen voortbrengt, dan de Koffy, die geheel volwassen is, zyn 'er doorgaans drie dagen zonneschyn noodig, om dezelve in staat te brengen, ten einde gevoeglyk gepeld te kunnen worden. Indien 'er weinig zonneschyn is, zyn één of twee dagen meer noodig; in allen gevalle is het, alvoorens men ze pelt, noodzaakelyk dezelve zoo hard te laten worden, dat men de boonen naauwlyks met goede tanden kan aan stukken breken.
Ik volg de manier niet, welke andere Planters gewoon zyn te bezigen: ik laat des namiddags omtrent twee uuren, en met den geheelen toestel aan het pellen beginnen: terwyl de sterkste Negers daar mede bezig zyn, plaatsen de anderen de Koffy op den met steenen belegden vloer op hoopen. Zy brengen ze vervolgens in eene groote kist of laade aan, waar uit men ze telkens om te pellen uitneemt. Men moet dit altyd zoodanig verrigten, dat de Koffy voor vier uuren van den vloer is: ik heb opgemerkt, dat wanneer de zon tot vyf-en-veertig graaden van den gezicht-einder gedaald is, de warmte zoodanig vermindert, dat de Koffy op het gevoel koud wordt; maar wanneer zy in eene groote lade gelegd is, behoudt zy haare warmte zeer lang.
De Koffy, op deeze wyze wel gedroogd, en warm gepeld zynde, breekt niet aan stukken, en wordt nimmer plat; zy verliest dan gewoonlyk het vlies, het welk tusschen de schil en de boon gevonden wordt. Wanneer zy uit den molen koomt, laat ik ze dadelyk wannen: andere Planters wannen ze eerst des anderen daags. Indien men ze op den zelfden dag want, wint men veel tyd uit: na de wanning brengt men ze op de plaats, die tot de uitzoeking geschikt is.
Ik heb twee groote zeeften van koper: eerst laat men de gepelde Koffy doorgaan door die zeeft, welke de grootste openingen heeft; men laat door dezelve doorgaan alle de boonen met de ronde en gebrokene koffy, en in de zeeft blyven geene andere boonen overig, dan die haare schil niet zyn kwyt geraakt, en die gevolgelyk nog eens in den molen gebragt moeten worden.
De tweede zeeft neemt op, het geen uit de andere gekomen is, en ik laat, benevens de ronde koffy, door dezelve doorgaan al de gebrokene koffy, ten minsten de kleinste. Uit hoofde van het gebruik van deeze twee zeeften, valt 'er met de hand niets anders uit te zoeken, dan de koffy, die in verscheiden groote stukken gebroken is, en de kwade zwarte boonen, en die door de insecten zyn aangestoken.
Ik laat de zuivere koffy nog eens wannen, om 'er de vliezen, het stof, of andere vreemde lichamen van af te scheiden; waar na men, wanneer de zon zeer heet, en de lucht helder is, dezelve voor eenige uuren op den met steenen belegden vloer kan leggen, ten einde dezelve niet dan volkomen droog in de vaten te pakken, na wel te hebben zorge gedragen, om ze te laten koud worden.
Men ziet uit alle deeze byzonderheden, dat het bewerken van eene groote meenigte koffy zeer veel arbeid vordert, het geen het werken in den tuin merkelyk vertraagt, in een jaargetyde, waar in men noodig heeft de grachten op te halen, en het onkruid uit te wieden: het geen gelegenheid gegeven heeft om te onderzoeken, of men geen ander minder werkelyk middel tot het bewerken der koffy zoude kunnen uitvinden.
Men heeft derhalven een molen uitgedacht, van zoortgelyk maakzel als die, waarmede men olyven perst, om 'er de oly uit te halen; dit is wel gelukt, en men twyffelt niet, of dit werktuig, tot volkomenheid gebragt zynde, zal op de groote Koffy-Plantagiën van een algemeen gebruik worden, vooral om dat het zamenstelzel eenvoudig en onkostbaar is.
Om intusschen deezen molen tot volkomenheid te brengen, moet men ook de onderscheiden middelen volmaken, die gebézigd worden om de koffy zonder zon te droogen, iets dat zeer nuttig is, zelfs schoon men de koffy pelt. Wanneer men andere proeven doet, zal men ontwyffelbaar niet slagen. Men moet tot een grondbeginzel houden, dat de koffy gedroogd word, zonder een stank van rook, noch kwaden smaak te krygen, en zonder haare groene of blaauwachtige kleur te verliezen.
Van de Gebouwen.
Het eerste gebouw, het welk gemaakt moet worden, wanneer men een stuk lands tot eene Plantagie aanlegt, is het huis tot bewooning voor den Planter. Hy is met zyn werk nog zeer in, wanörde, zoo lang hy niet een gedeelte van zynen grond met een dyk omringd heeft. Hy kan dit huis meer of min groot maken, volgens zyn smaak, staat en middelen. Het is raadzaam, om het afgescheiden en op zig zelf te doen staan, niet tegen een werkplaats of magazyn aan, om de insecten en het stuiven te ontwyken, en aan beide gebouwen meerder doorspeling van lucht te verschaffen.
Vervolgens moet men overgaan tot het maken van een sluis. In het begin kan men zig vergenoegen met een sluis, die met vallend water gesloten, en met den vloed geöpend wordt, door middel van een deur met een klap: maar wanneer de Plantagie in uitgestrektheid toeneemt, meent men den voorrang te moeten geven aan een sluis, welke een deur met een val heeft, en die men by elk gety openen en sluiten moet, als zynde het ontwyffelbaar, dat tegen het einde van het gety, wanneer het water geen kragt meer heeft, de klapdeur in 't geheel geen water laat afloopen, ja zelfs uit hoofde van haare zwaarte aan de uitwatering altyd hinderlyk is; vooral wanneer de klap buitenwaarts hangt, volgens het byna algemeen gebruik in deeze Volkplanting. Van welken aart de sluis ook zy, moet men wel zorge dragen dezelve loodrecht, zeer vast, en vooral diep genoeg te leggen. Schoon het van geen nut is, wanneer zy te diep legt, kan zulks niet schaden, maar wel, wanneer ze te ondiep legt; en het is voorzichtig dezelve zoo te maken, dat de grond van de sluis zes duimen lager ligt, dan het laagste watergety. Het is van aanbelang de sluis van binnen en van buiten van goede vleugels te voorzien, ten einde geene lekking van water langs de fluis kan doorzyperen: het verwaarloozen van deeze gewichtige punten stelt de sluizen in deeze Volkplanting bestendig aan toevallige nadeelen bloot.
Goede sluizen zyn van een wezenlyk belang tot het droogmaken der landen. Het is zeker, dat 'er aan de sluizen vleugels noodig zyn, maar het is beter de kanten van de sluis, in de gedaante van vleugels, te laten uitspringen, dan afzonderlyke houte vleugels te maken, die uit hoofde van het geduurig hermaken zeer kostbaar zyn.
Voor hun, die den aanleg van eene Plantagie beginnen, zyn twee sluizen eene zaak van veele onkosten: tot het grondvesten van dezelven zyn veele steenen, kalk, tras en hout noodig. Het is de moeite en kosten niet waardig, om sluizen van enkel hout te maken; zy kosten veel, en zyn in korten tyd door de wormen vernield, Zy, die geene groote middelen bezitten, zyn verpligt zig te bedienen van uitwaterende goten, hier boven door my beschreven.
In Surinamen maakt men dezelven al te breed: wanneer men goede grachten heeft, behoeft de sluis zoo groot niet te zyn, als men doorgaans meent. Men maakt ze ook altyd veel te kort, het geen verhindert om 'er een zwaren dyk boven te maken; men besteedt 'er te weinig zorge aan, en vooral aan de sluisdeur, die altyd te veel water doorlaat. Dit gebrek van oplettenheid is oorzaak, dat de hoeken niet behoorlyk gesloten zynde, het water, het welk naar binnen doorzypelt, het slyk, waar door de sluis stevig gehouden wordt, langzamerhand doet wegwyken, tot dat 'er gaten in komen; het water baant zig een weg langs de sluis, de dyk wykt uit, en breekt. Men tracht denzelven te herstellen, en men heeft het ongenoegen om te zien, dat het slechts voor een korten tyd is, dewyl men de oorzaak van de kwaal, die men niet kent, niet verholpen heeft: en hier uit trekt men dan het verkeerd besluit, dat de sluizen eene verkeerde uitvinding zyn.
Een ander gebrek in het maken deezer sluizen bestaat daar in, dat men aan de deur te veel afhelling geeft, het geen belet dat het water dezelve opligt, en 'er doorloopt. Deeze deuren zyn meest gemaakt met houten hengzeis, als of ze dienen moesten voor deuren van een schuur. Men heeft dit werktuig tot meerder volkomenheid gebragt, en indien men het met lood beleggen wilde, om van de wormen niet doorknaagd te worden, zou het byna zoo nuttig zyn als volkomene sluizen, en ik zoude 'er in dit Land den voorrang aan geven, om dat de Negers te achteloos zyn in het regelmatig openen van de deuren, zoo als dit behoort.
Voor eene droogmaking van twee honderd akkers, laat ik alleen twee sluizen maken, die elk een vak van drie voeten hebben; ik geef aan dezelven 26 of 28 voeten lengte; ik laat de planken wel in malkander sluiten; ik laat alle de reeten met pik toestoppen, even als een schip; men maakt 'er eene goede deur aan met yzere hengzels, waar van de duimyzers met een schroef gemaakt zyn, om des te vaster te houden, en de spykers ook met een spil en schroef. Ik laat deeze deur op de volkomenste wyze in één sluiten, en wel zoo vast, dat zy niet ligtelyk in wanörde geraken kan. Wanneer deeze sluis geplaatst is, laat ik daarboven een zeer zwaren dyk leggen, zelfs van twee voeten hooger, dan die 'er dicht by is. De sluis, op deeze wyze ingericht, laat geen droppel water door, geduurende den vloed, en nooit geraakt de dyk in wanörde, dan wanneer de sluis verrot of van de wormen doorknaagd is, en in duigen valt. 'Er blyft nooit water in de grachten: de sluisdeur gaat door het minste gewicht van 't water gemakkelyk open.
De Koffy-Planter heeft het voorrecht, dat hy zig voor het derde of vierde jaar over het maken, der gebouwen niet behoeft te bekommeren: hy kan ze dan maken naar evenredigheid van de geplante boomen, zelfs van die geenen, die nog geene vrugten geven. De arbeid wordt meer noodzakelyk, naar mate dat de boomen tot het dragen van vruchten komen: men handelt voorzichtig met de Plantagiën in de eerste jaaren niet verder uit te breiden, dan in zoodanige evenredigheid, dat, wanneer de koffyboomen vruchten opleveren, men niet genoodzaakt is het tuinwerk om dat van den oogst te verwaarloozen; want men moet rekenen, dat men ten minsten een vyfde gedeelte van het jaar, dat is, twee en een halve maand, of drie maanden, aan de beide oogsten besteedt, en een zevende gedeelte aan het bewerken van de koffy, zonder van het verschieten en den verderen arbeid der droogerye te spreken. Te weinig oplettenheid in dit opzigt is oorzaak, dat een aantal Koffy-Plantagiën slecht bebouwd en slecht onderhouden zyn. Het is altyd zeker, dat eene Plantagie van eene middelmatige uitgestrektheid, wanneer zy wel onderhouden wordt, meer opbrengt, dan eene groote, wier onderhoud slecht is.
Men oordeelt, dat een goed gebouw geduurende lange jaaren tot alles voldoende is, mits men het een weinig stevig maakt, en zulks zonder zeer kostbaar te zyn: men kan 'er de breedte van 32 of 34 voeten aan geven, en zoodanige lengte, als men goedvindt: het is dienstig, om het zelve zoo te plaatsen, dat men het kan uitleggen, naar mate de meenigte van de koffy, die in het magazyn opgeslagen moet worden, toeneemt. Men kan de stylen plaatsen op voetstukken van dezelfde hoogte, stukken hout leggen tot ondersteuning van de einden van de balken, die daar op rusten, of zig daar mede verëenigen. Men legt deeze balken op eene hoogte van 8 of 9 voeten, maar de stylen moeten nog 4 of 5 voeten hooger zyn, op dat de zolder tusschen alle de stylen van wederzyden klap-vengsters kan hebben, vermits het van aanbelang is, dat de lucht over de zolder vryelyk heen speelt, om de koffy spoedig te doen droogen. Men moet daarom aan beide kanten groote vengsters maken, die tot op den grond van den zolder nederhangen.
Het is verwonderlyk, hoe de koffy spoediger droogt, wanneer de wind 'er regelrecht op werkt; het is alleenlyk noodig de twee gevels en de beide zyden van het gebouw aan het bovenste gedeelte, tot aan de zolder toe, met planken te beleggen. Het onderste gedeelte kan open blyven, of men kan het sluiten of omheinen alleenlyk met stammen van pynboomen: het geheel moet overdekt worden met dak-borden, die men in dit Land zeer duurzaam vindt: stammen van pynboomen zyn voldoende om dezelven te onderschragen, zonder dat men latten of dwarsbalken noodig heeft.
In het benedenste gedeelte plaatst men den molen, om de koffy-boonen te pellen, de groote bak om ze in te werpen, zoo wel de koffy, die geplukt, als die gepeld is: dezelfde benedenste verdieping, zoo men de werkplaats verlengt, kan, dienen tot een kuiperye, een stalling, en verscheidene andere gebruiken.
De geschikte manier tot het plaatsen der koffy-lootsen is altyd eene en de zelfde, op welke wyze de verdere gebouwen ook geplaatst of ingericht mogen zyn. De gevels moeten staan naar het oosten en westen, en de lengte moet gericht zyn van het noorden naar het zuiden. De met steenen belegde vloer moet geplaatst worden aan de noordelyke gevel, op eenen genoegzamen afstand, om te ontwyken de morgen en avond schaduwen, en de belemmering van den wind, die door het lichaam van het gebouw veröorzaakt zoude worden; want de wind is allernoodzakelykst, om de koffy te droogen. Zy, die drie of vier maal honderd duizend ponden koffy, en eene gelyke hoeveelheid cacao op eene enkele Plantagie hebben zien bewerken, kennen de waardye van een zeer uitgestrekten droog-vloer. Men moet ze meer boogsgewyze maken, dan men gewoonlyk doet. Men moet van zeer dun hout, en zeer ligte planken van een halven duim dikte, eene kleine kap of beweegbaar dak maken van 20 voeten lengte en 15 voeten breedte, zynde bovendien met bepekt zeildoek overdekt. Men plaatst dit dak op rollen, welken men naar zyn believen draait, op dezelfde wyze als huisraad en bedden. Zoo dra men een enkelen droppel regen bespeurt stapelt men de koffy met groote houten schoppen op elkander, en rolt 'er het dak over heen, om de koffy voor den regen te beveiligen: dit is tot groot voordeel en nut.
Indien men laden of schuifbakken heeft, kan men zig insgelyks van het benedenste gedeelte der loots, aan één van de beide kanten bedienen, mits echter in het oog houdende, dat men de einden hout, waar op de rollen van de laaden loopen, behoorlyk verlengt, en voorts acht gevende, dat de schaduw, door de loots veröorzaakt, op zekere uuren van den dag, aan het droogen van de koffy niet hinderlyk zy.
Aan de voor- of achter-zyde, naar mate de loots naar het oosten of westen geplaatst is, moet men een met steenen belegden vloer maken. Het is van het grootste nut, dat dezelve eene genoegzaame uitgestrektheid hebbe. Op zyde van deeze vloer, en zoo dicht mogelyk by de werkplaats, moet de bak staan om de koffy te wasschen, waar in het altyd dienstig is eene afscheiding te maken; want dewyl men het water verscheiden malen geduurende de wassching moet ververschen, is het zeer gemakkelyk de koffy, dan aan de ééne, dan aan de andere zyde van den bak, te kunnen overstorten.
Zie daar alles, wat tot de bewerking en het behoud van de koffy noodzakelyk dunkt te zyn.
Antwoord op de drie eerstgemelde Brieven, waar by de Fransche Ingezeten de vraag omtrent ds afschaffing der slavernye, in de Volkplantingen, alwaar dezelve nog plaats heeft, opzettelyk behandelt: hy raadt om deeze verandering, die noodzakelyk geworden is, te bevorderen; en geeft de middelen aan de hand, om daar toe te geraken, zonder aan den voorspoed der Volkplantingen nadeel toe te brengen.
Ik ben u, myn lieven vriend, zeer verplicht voor de drie brieven, welken gy my het genoegen gedaan hebt aan my te zenden, betrekkelyk het bebouwen der lage landen, waar van wy, zedert eenige jaaren, begonnen hebben proeven te nemen, en waar in gy onze meester zyt. Ik zal niet alleen voor my zelven van uwe nuttige onderrigtingen gebruik maken, maar ik zal ze ook ter kennisse brengen van alle myne medeburgers, die, even als ik, met de voortbrengzels deezer landen aan te kweken, voordeel bedoelen, of die zig by vervolg op zoortgelyke ondernemingen zouden willen toeleggen, in een uitgestrekt land, waar niets dan arbeidzaamheid noodig is. Uwe mededeelende inborst, die het onderscheidend kenmerk van waare onderrigting, en de bezitting van eerlyke harten is, geeft my de verzekering, dat ik aan uw oogmerk voldoen zal, met deeze kundigheden, zoo veel my mogelyk zal zyn, te verbreiden, en zelfs door de zeer voldoende brieven, welken gy my over dit onderwerp geschreven hebt, ten algemeenen nutte te laten drukken.
Reeds hebben verscheiden van myne gebuuren, die even als ik op lage landen arbeiden, nuttige lessen van u ontfangen; en reeds begon deeze geheele streek gelukkig te worden, zoo dat men hope konde opvatten, dat dezelve t'eeniger tyd uwe schoone Volkplantingen zoude naar de kroon steken.
Maar zedert de omwenteling, die van Frankryk een Gemeenebest gemaakt, en aan alle menschen, onder deszelfs bestuur levende, het genot van alle de rechten van den mensch en burger heeft wedergegeven; die de slavernye afgeschaft, en den Neger-handel vernietigd heeft, is alles van gedaante veranderd. Men heeft op 't onverwagtst de vryheid afgekondigd aan menschen, die met eene meer of min harde, maar steeds willekeurige gestrengheid, gehouden waren tot eenen arbeid, uit deszelfs aart verachtelyk, en welken zy, zonder eenig voordeel voor zig zelven, ten nutte van een enkel persoon verrigtten. Men heeft hun de volkomene vryheid overgelaten, om zig al of niet te verbinden aan hun, die welëer eigenaars van hunne persoonen waren. Het gevolg hier van is geweest, dat byna alle de Plantagiën, aan de Rivier Aprouago op laage landen aangelegd, verlaaten, of merkelyk vervallen zyn.
Ik ben een vriend der vryheid, schoon ik voor deezen veele slaven in eigendom bezat. Ik behandelde de mynen met eene byzondere gematigdheid, en ik heb 'er verscheiden van behouden. Ik zoude ze zelfs allen behouden hebben, indien de Regeering 'er niet op eene willekeurige wyze over beschikt had, door hen op andere Plantagiën, in andere landschappen, te gebruiken, om de Plantagiën, die onder handen van het bestuur in bewaring gesteld waaren, boven anderen gelukkig te doen zyn, of de belangen van byzondere persoonen te begunstigen.
Hier doet zig een vraag-punt op, het welk verscheiden Planters niet als bedenkelyk beschouwen, maar waaromtrent ik niet van hun gevoelen ben, en waar van de behandeling voor het menschdom van een byzonder belang is: zy moet ook hoogst belangryk zyn voor de Hollandsche Colonisten, onze nabuuren, wier Regeerings-bestuur, op dezelfde grondbeginzels, als het onze, gebouwd, insgelyks tot de afschaffing der slavernye zal moeten besluiten.
Om dit stuk in orde te behandelen, zal ik eerst de vragen voorstellen, en wat de meeste onzer nabuuren 'er van zeggen.
"Hoe kan de in stand houding eener Plantagie, die zoo veel arbeid, zoo veel uitschot van penningen vordert, met de vryheid der plantende Negers bestaan? Ziet gy niet, dat de Hollanders, die in deeze zoort van handel zulke groote vorderingen gemaakt hebben, onder alle Europeanen die geenen zyn, welke de Negers met de meeste gestrengheid behandelen? Dat zy met dit al in hun vaderland Comptoiren of Maatschappyen hebben, die, naar mate van de begroote waarde deezer landen, aanzienlyke sommen gelds opschieten aan de Planters, die eigentlyk niets anders doen dan het huishoudelyk bestuur der Plantagie voor hunne geldschieters waar te nemen? zouden wy, die deeze bebouwing der lage landen van verre hebben beginnen na te volgen, dit immer hebben kunnen uitvoeren, zonder de kragtdadige hulp, welke de Regeering op allerleije wyze aan de eerste bebouwers deezer landen verschaft heeft? zouden wy het hebben kunnen doen buiten het middel der slavernye, waar in de mensch geen ander mogelyk bestaan heeft, dan door eenen aanhoudenden en onäfgebroken arbeid, zonder zelfs het recht te hebben, om zig te mogen beklagen? Ziet gy niet, dat alle de Fransche Volkplantingen te vuur en te zwaard verwoest worden, en dat wy eenigermaten deeze algemeene verwoesting ontduiken, doordien wy op ons zelf staan, en door de zwakheid der bevolking, die, op uitgestrekte ruimten verspreid zynde, tegen ons niet heeft kunnen zamenspannen? Schoon wy de grootste onheilen agter ons hebben, is het evenwel niet zichtbaar, dat alles in deeze Volkplanting, zedert het tydperk der vryheid, in verval geraakt is, en dat vooral de Plantagiën op lage landen het grootste verlies geleden hebben? Merk daarënboven op, dat 'er zedert geene nieuwe onderneming van dien aart is aangelegd. En, ach! hoe zoude men dien aanleg beginnen? Welke middelen, zoudt gy by de hand nemen, om de zwarten aan te zetten tot eenen arbeid, die uit deszelfs aart zwaar en onäangenaam is, en welken men jaaren lang moet voortzetten, om deeze landen droog te krygen, alvorens 'er eenige vruchten van te trekken? Ik gevoel, dat gy t'eeniger tyd zult moeten toestemmen, om aan uwe landbouwers een vierde van uwe inkomsten te geven, gelyk, zoo men zegt, op St. Domingo plaats heeft: maar wat zult gy doen, eer het nog ver af zynde tydstip daar is, dat dit vierde iets van aanbelang bedraagt"?
Zie daar de groote en voorname tegenwerpingen: ik zal 'er volkomen op trachten te antwoorden. Het herstel der Fransche Volkplantingen, en het behoud der geenen, die nog niets geleden hebben, wordt met reden beschouwd van zulk een groot staatkundig belang te zyn, dat al het geen eenig licht verspreiden kan omtrent de middelen, waar door de één tot eenen gevestigden voorspoed komen, en de ander den schok van eene noodzakelyk gewordene verandering in het bestuur ontwyken kan, door de eigenaars in de Volkplanting met dankbaarheid behoort ontfangen te worden.
Ik heb myne denkbeelden niet eeniglyk in deeze Volkplanting opgezameld. Ik heb in de Volkplantingen van verscheiden Europeesche natiën gewoond; ik heb my toegelegd, om den inborst der Negers te leeren kennen; ik heb de verschillende manieren om hen te bestuuren, en derzelver gevolgen onderzogt; ik heb alles gelezen, wat voor en tegen de afschaffing der slavernye geschreven is geworden; en ik ben volkomen overreed, dat het mogelyk is, om, zonder benadeeling der Volkplanting, Zeden- en Staat-kunde met elkander over één te brengen, mitsgaders arbeidzaamheid en voorspoed, die van elkander onafscheidelyk zyn, onder de gezengde luchtstreek zamen te paaren.
Het geen ik te zeggen heb, is geschikt om de klagten der Colonisten te bevredigen, die nog slaven bezitten, en, uit hoofde van de ellendige inrigting der Volkplantingen, alle bewysredenen tegen de slavernye der Negers, als eenen regelregten aanval op hunne eigendommen beschouwen.
Frankryk heeft het eerst, en onder de Europeesche volken nog alleen, deeze schandelyke inrigting onbepaald en volkomen afgeschaft: de gevolgen deezer omwenteling zyn byna overal schadelyk geweest; maar kunnen wy over de gevolgen wel oordeelen, zonder dat wy de oorzaken kennen; en zouden andere oorzaaken ook geene andere gevolgen hebben te weeg gebragt? Zoude eene andere handelwyze, eene andere manier om deeze verandering van slavernye in vryheid daar te stellen, geene andere uitwerkingen gehad hebben? Hier aan valt niet te twyffelen.
De Nationaale Conventie, na de grondslagen tot verklaring van de rechten van den mensch besloten te hebben, heeft deeze beginzels niet in 't oog gehouden in alle de beschikkingen, betrekkelyk de Volkplantingen, welken zy aan de ondermyningen der openbaare vyanden van vryheid en gelykheid heeft overgelaten. Wel verre van het lot der slaven te verbeteren, en de middelen tot hunne vrymaking met verstand voor te bereiden, heeft zy zelfs het recht van burgerschap aan de zwarten geweigerd, en daar door aan de Planters de magt gegeven, om hun het staatkundig aanwezen te weigeren, na hun het zelve voor een oogenblik te hebben toegestaan. Noch de Regeeringen in de Volkplantingen, noch de eigenaars der Plantagiën, noch de uitvoerders van het bestuur, wilden de vryheid niet, ja zelfs wilden zy den verachtelyken en lagen staat, waar onder de zwarten zuchtten, in de minste omstandigheid niet verzachten; integendeel scheen men het 'er, na de omwenteling, op toe te leggen, om deeze vernedering tot een grondbeginzel te vestigen. Door zulk eene handelwyze heeft men te weeg gebragt, dat deeze zoort van menschen onze ergste vyanden geworden zyn, en de schoone Volkplanting van St. Domingo het onderst boven gekeerd hebben.
Toen vervolgens, in die ongelukkige tyden, in welken zy, die zig tegen de verbetering van het bestuur der Volkplantingen verzetteden, zig betoond hebben opentlyke vrienden van het Koningschap te zyn, de Engelschen te hulp geroepen, en zelfs de Negers tegen ons gewapend hebben, in de hoop, dat het hun gelukken mogt de slavernye te herstellen; toen de uiterste middelen noodzakelyk geworden waren, heeft de Nationale Conventie de grondbeginzels der vryheid eensklaps te rug gebragt, daar het vry beter was geweest dezelven trapsgewyze te vestigen: hier uit zyn onheilen voortgesproten, die aan de andere Volkplantingen eene nuttige les geven kunden.
Zy moeten, zoo het mogelyk is, de vryheid bekomen, zonder eenigen schok, zonder wanorde in de byzondere eigendommen, en vooral zonder bloed te vergieten. Behalven het algemeen gevoelen van menschelykheid, het welk ieder eerlyk en weldenkend man doet verlangen, dat deeze verandering bewerkt worde zonder die schokken, welke zommigen van onze Volkplantingen zoo zeer beroerd hebben, kan ik niet nalaten belang te stellen in het lot van verscheiden deezer Volkplantingen, en ik moet de inwooners aanzetten, om rypelyk te denken op de aanmerkingen, die ik hun voordrage, en zig wel overtuigd te houden van deeze waarheid: dat het onmogelyk is de hatelyke inrigting der slavernye langen tyd te doen stand houden, en dat, om de afschaffing daar van voordeeligcr te doen zyn, en minder ongeregeldheid te doen uitwerken, men daar in goedschiks en met beleid moet te werk gaan.
Indien zy hier eenige middelen aantreffen, om deezen taak gemakkelyk te maken, zal ik my by de Planters zeer verdienstelyk gemaakt hebben, door te toonen, dat het in de Volkplantingen mogelyk is, om zig met de voortbrengzels van het aardryk te verryken, zonder het menschdom te doen beven, en dat men met een weldadig hart, zonder knaging van 't geweten, eigenaar van eene Plantagie kan zyn.
De vraag omtrent de slavernye der zwarten hield zedert langen tyd de verstandigen bezig, eer dat men in Frankryk aan eene omwenteling dagt; deeze vraag is door het Fransche Gemeenebest beslist: zy kan de Regeeringen, die Volkplantingen bezitten, en waar het stelzel der vryheid nog geen veld gewonnen heeft, in geene onverschilligheid laten.
De Negers zyn niet onkundig, of zullen ten minsten niet lang onkundig kunnen blyven, hoe zeer hunne staat van die van huns gelyken in de nabuurige Fransche Volkplantingen verschilt: wanneer men zulks voor hun verbergen konde, denkt men dan nog, dat zy van hunne rechten altyd onkundig zyn geweest, en dat de stem der natuur by hun ten gevalle van hunne bezitters verdoofd is?
Hoe dom hunne lasteraars hen ook verbeelden te zyn, zy hebben getoond met zeer grooten moed bezield te zyn: zy hebben, zoo als gy weet, in uwe Volkplantingen van Hollandsch Guiana, gelyk ook in Jamaica, het voorbeeld voor zig van een aantal menschen van hun geslacht, die door hunnen moed zig de vryheid bezorgd hebben, in weêrwil van hunne meesters, welken zy genoodzaakt hebben, om met hun over eene volkomene onäfhangelykheid te handelen.
Men moet de noodlottigste gebeurtenissen duchten, indien men zig niet met ernst bezig houdt met de verbetering van het lot van deeze zoort van menschen, die uit hoofde der ryke voortbrengzels van hunnen arbeid van zoo veel gewicht zyn, en tevens zoo weinig bescherming ontmoeten, zoo mishandeld worden. Men zoude kwalyk doen, om in eene onvoorzigtige gerustheid te blyven sluimeren.
Het voorbeeld der Fransche Volkplantingen moet aan deeze aanmerkingen klem byzetten: door zig tegen de vryheid te verzetten, zyn zy verwoest geworden, zy herstellen zig met derzelver zoeten invloed, onäangezien alle de noodlottigheden van den oorlog.
Wat kunnen zy, die de slavernye voorstaan; tog inbrengen? Zy zullen zig beroepen op het oud gebruik der Volkplantingen, de voorgewende onmogelykheid, om dezelven zonder zwarten en zonder slaven te bebouwen, op het belang van den staat, om koopwaren uit de Volkplantingen te trekken. Men beroept zig op het geluk der Negers in hunnen tegenwoordigen staat, die, zoo men ons beduiden wil, verre verkieslyk is boven het lot van onze boeren. Men zegt, dat de luiheid, het bedrog, en alle slechte hoedanigheden, die harde en inhalige meesters, hun slechts als lydelyke werktuigen van hun fortuin beschouwende, in hun vinden, van het character der Negers onäfscheidelyk zyn; maar deeze kwaade hoedanigheden en gebreken zyn, of betrekkelyk tot het begrip en vooröordeel, het welk hunne staat inboezemt, of veröorzaakt door de manier, waar op men hen behandelt: deeze gebreken, die aan alle menschen, en in alle maatschappyen gemeen zyn, verdwynen, of nemen ten minsten merkelyk af onder een menschlievend en redelyk bestuur, zelfs onder slaven: zulks heeft my eene onäfgebrokene en aandachtige ondervinding klaar bewezen.
De voorstanders der slayernye kunnen voor het overige in hunne verschillende redeneeringen in het geheel geen gebruik maken van de zaak der menschelykheid, noch van de rechtvaardigheid, noch van het recht der natuur, als welken geen mensch ter weereld door verjaring kan verliezen, van welke kleur hy ook zyn moge, en het zy de omstandigheden zyner geboorte meerder of minder gunstig zyn. "Wy hebben Volkplantingen noodig, men kan dezelven zonder slaven niet bebouwen; dus is de slaven-handel en het bezitten van slaven noodzakelyk". Zie daar, waar op hunne redeneeringen altyd nederkomen.
Aan den anderen kant zyn zy, die voor de afschaffing der slavernye pleiten, door de reden, de rechtvaardigheid, de weldadigheid, en alle eerbiedwaardige beweegredenen, welken de menschelykheid aan de hand geeft, aangevuurd, dikwils veel te verre gegaan, en hebben zig dus aan de berisping hunner tegenpartyen, die by de handhaving der slavernye belang hadden, bloot gesteld; zy hebben gezondigd, het zy door buitensporigen yver, het zy door de staatkundige betrekkingen uit het oog te verliezen, welk laatste echter niet behoort te geschieden, zoo men een aantal lieden, wier fortuin van de beplantingen afhangt, niet in hevige klagten wil doen uitbarsten: op dien zelfden voet voortgaande, hebben zy zig de berisping der Planters ook nog op den hals gehaald, door niet wel te bevroeden alle de middelen, die tot het bewerken der verlangde omwenteling verëischt werden. 'Er zyn noodlottige gebeurtenissen voorgevallen, die de redeneeringen van de voorstanders der slavernye schynen te versterken; maar wat valt daar uit te besluiten, dan alleen dit, dat de ontwerpen der menschelykheid ten voordeele der zwarten, overëenkomstig eene goede staatkunde, niet behooren uitgevoerd te worden, dan door den tyd en trapsgewyze? dat eene overylde en onbepaalde vrylating, zonder uitzondering of mitsen, aan het voorgesteld oogmerk zeer slecht voldoet, en zelfs groote ongelegenheden veröorzaakt? In de daad, men moet toestemmen, dat de nieuwe Negers, die aan de taal en gebruiken der Europeanen nog niet gewoon zyn, zonder gevaar voor de Plantagiën, noch zonder benadeeling van hun zelven, niet allen op eenmaal, zonder tusschenpoozing of voorzorgen, in vryheid gesteld kunnen worden. Het is 'er mede gelegen, als met het gezicht, dat door eene lange duisternis verzwakt is, en niet met overyling het licht weder kan aanschouwen, zonder 'er door verbysterd te worden: men moet hun het licht by trappen en met beleid te rug geven.
Intusschen is het geenzints onmogelyk, maar het is zelfs nuttig en staatkundig, om de middelen tot afschaffing der slavernye voor te bereiden. Men kan dit oogmerk bereiken, terwyl men tevens het belang van den Staat, en de staatkunde der volken in het oog houdt, de Volkplantingen, die nog geene veranderingen ondergaan hebben, bewaart, zonder de eigendommen der ingezetenen te bederven, noch hunne inkomsten te verminderen. Het tydperk, binnen het welk men trapsgewyze aan de Negers de vryheid zoude kunnen schenken, zoude niet verre af zyn; en de goede geneigdheid van verscheiden Planters zoude het zelve meerder verkorten, dan men denkt. 'Er zyn 'er veelen, die, om wel te doen, slechts verlangen omtrent hunne waare belangen te worden ingeligt; dit kan men door tyd en ondervinding te weeg brengen; en de Regeeringen behooren, overëenkomstig dien regelmaat, de gebrekkige inrigting, die nog in zwang is, en tot hier toe door de wet gehandhaafd is geworden, te verbeteren.
Alle eerlyke, gevoelige en belanglooze harten zyn van de zaak zelve wel overreed; maar men moet aan de Regeering betogen, en aan de eigenaars der slaven bewyzen, dat men deeze veranderingen bewerken kan door middelen, die geene beweging maken, en aan de veiligheid, noch aan het voordeel der Planters geen leed toebrengen. Het is tot dit einde noodig, om alle vooröordeelen aan een zyde te stellen, en met onpartydigheid de middelen te overwegen, door welken men langzamerhand in de verbetering van de gebrekkige inrichting der Volkplantingen kan slagen, zonder de Plantagiën en derzelver bebouwing te bederven.
Het eerste middel moet zyn de afschaffing van den slaven-handel.
Deeze handel is met de slavernye op 't naauwst verbonden, om dat zy aan dezelve voedzel verschaft, en de Planters in 't begrip staan, dat, indien de slaven-handel ophield, het getal van de bewoners der Volkplanting wel dra tot niet zoude loopen, en derzelver bebouwing ook in evenredigheid verminderen, en dat, vermits de slavernye eene geöorloofde zaak is, de slaven-handel het insgelyks behoort te zyn: edoch niets dan de verfoeijelykste heerszucht is in staat, om deezen hatelyken handel, die een zamenweefzel van barbaarsheden is, te willen laten stand houden.
Wat doet het 'er toe, of wy onrechtvaardig en wreed zyn, mits wy maar rykdommen vergaderen. Zie daar in korte woorden, waar toe men alle de redeneeringen brengen kan, die ten voordeele van deezen handel worden aangevoerd. Maar indien dit niet alleen eene onrechtvaardigheid, maar zelfs eene mistasting is; indien deeze handel, verre van voordeelig te zyn, voor de belangen van het volk, dat denzelven dryft, hoogst nadeelig is; wat moet 'er dan worden van den eenigen grond, waar mede men deszelfs voortduuring wil goed maken?
Deeze handel, staatkundig beschouwd, brengt niet dan nadeel te weeg. Dezelve bederft de zeden van elk volk, het welk zig daar aan overgeeft, door hun eene geneigdheid tot wreede daden in te boezemen; door dezelven eindelyk by veele persoonen als wettige daden te doen beschouwen; door een aantal lieden te gewennen, om hun fortuin door de vernieling van het menschdom te beproeven; want het is eene bewezene waarheid, dat de oorlogen, gevoerd om slaven te hebben, de onaangenaame overtochten, de mishandelingen, en de wanhoop, veel meer Negers doen sneven, dan 'er in de Volkplantingen aankomen. Deeze handel is schadelyk voor de zeevaart, uit hoofde van het verlies van een groot aantal matroozen, veröorzaakt door de kwade lucht, het slecht voedzel, en andere vernielende omstandigheden, die op de schepen, tot de overvoering der Negers bestemd, noodwendig plaats hebben. De slavenhandel is, in één woord, een schande voor het menschdom, een vlak op elk volk, die denzelven gedoogt, eene openbaare strydigheid met de grondbeginzels en inrigting van alle Gemeenebesten.
Maar, werpt men ons tegen, hoe zal men eene bevolking in stand houden, die geduurig afneemt, en hoe zult gy Volkplantingen hebben, indien gy den slaven-handel op de kust van Africa laat varen?
Het getal der Neger-slaven neemt in eene verbazende meenigte af by de Planters, die weinig menschelykheid of gevoel bezitten; maar het vermeerdert langzamerhand by hun, die de noodige zorgen aanwenden tot behoud van hunne slaven, en om, zoo veel in hun is, de wet der slavernye te matigen. Mitsdien is het, onder het bestuur van eene wel geregelde vryheid, buiten allen twyffel, dat de volkrykheid schielyk zal vermeerderen, gelyk de ondervinding dit bewyst in alle Landen, alwaar de mensch gelukkig is, en wel geregeerd wordt.
In deeze vooronderstelling zal de veiligheid en goede regeerings-orde in de Volkplantingen grooter zyn; haar onderhoud zal minder kostbaar worden, uit hoofde van eene sterke vermindering, zoo al niet eene volkomene vernietiging van de kosten, op de uitöeffening der Politie en Justitie, het houden van krygsvolk, het straffen van misdadige, en het vervolgen van weggeloopene Negers, het onderhoud van gevangenissen, enz. vallende.
Na alzoo den slaven-handel te hebben afgeschaft, zal men de noodige beschikkingen maken tot handhaving van de goede orde in de Volkplantingen, tot derzelver veiligheid, en tot aanwas der bevolking. Voorzeker, wanneer men alle de Plantagiën in haare tegenwoordige werkzaamheden laat blyven, gelyk ook de regeling van goede orde, die op elk derzelven past, zal men niemand van de eigenaars iets doen verliezen.
Dan zal het noodig zyn, dat men zig ernstig bezig houde, om overal, op eene éénstemmige wyze, wel beredeneerde wetten te maken, die niets willekeurigs meer in zig bevatten, en waar by men de geregelde orde in den arbeid, en de behoorlyke tucht zal handhaven. Zonder de wet te willen stellen aan die Volkplantingen, alwaar de slavernye nog heerscht, is het geen herssenschimmig denkbeeld, dat wel zaamgestelde vergaderingen, uit den bloem der Colonisten verkozen, zelve die Reglementen van Politie, en die geschikte en éénstemmige wetten zouden voorstellen, die op alle Plantagiën passen zouden, en waar naar ieder verpligt zoude zyn zig te gedragen; en hier uit zoude de grootste voorspoed voor elk in 't byzonder, en voor de geheele Volkplanting in 't algemeen, voortvloeijen.
De Planters van Jamaica en Grenada hebben zedert lang het ontwerpen van Reglementen voor hunne Volkplantingen in den zin gehad. Een van hun laat zig in dit opzigt in deeze merkwaardige woorden uit. "Het staat in onze macht, om den welvaart van tweemaal honderd duizend menschen, wier arbeid ons het dagelyks middel van bestaan verschaft, te bevorderen; wy hebben het vermogen van, om zoo te spreken, eene nieuwe schepping te vormen. Welk edeler voorwerp kan immer onzen yver aanvuuren, en de natuurlyke neiging, die ons tot weldadigheid heen leidt, opwekken? Wanneer men de zaak uit het oogpunt van ons persoonlyk belang beschouwt, is het zeer zeker, dat hoe meerder menschelykheid iemand bezit, hoe beter staatkundige hy is: dus zullen wy door de neiging van ons hart te volgen, den welvaart van onze bezittingen, met der menschen goedkeuring, en des Hemels zegen zamen paaren.
De Planters van Grenada hebben in hunne Volksvergadering Reglementen van inwendige Politie, en wetten ten voordeele der slaven, vast gesteld, waar by zy, in hunne Acte van 4 November 1788. deeze verstandige inleiding laten voorafgaan.
"Overwegende, dat de noodzakelykheid van den invoer van Negers zal ophouden op het oogenblik, dat zy met menschlievenheid behandeld, en niet meer met onmatigen arbeid bezwaard zullen worden, en men dus op de wetten der natuur in de vereeniging der kunnen acht zal geven;
Gemerkt, dat de wetten, die tot hier toe tot handhaving der slaven zyn afgekondigd, onvoldoende bevonden zyn; en de menschelykheid, zoo wel als het belang der Volkplanting, vordert, dat men de slavernye zoo dragelyk make, als mogelyk is, om de volkrykheid der Negers te bevorderen, het eenig middel, om de noodzakelykheid hunner invoering van de Americaansche kusten door den tyd geheel te vernietigen;
En gelet, dat men zulk een heilzaam oogmerk niet kan bereiken, dan door aan de magt der meesters, en van de geenen, die met het opzicht over de slaven belast zyn, palen te stellen; het zy door hen te verpligten, om hun op eene gepaste wyze van huisvesting, voedzel en kleeding te voorzien, het zy door hun onderwys en goede zeden te beschikken, hen aan te zetten tot het aangaan van huwelyken, tevens deeze wettige verbintenissen eerbiedigende en beschermende: om alle deeze redenen", enz.
Zonder van stuk tot stuk de Reglementen op te geven, die het gevolg van deeze Acte zyn, noch ook alhier te ontvouwen, wat men van dien aart het best zoude kunnen doen, indien men, met reden en menschlievendheid, de hier boven uitgedrukte gevoelens ter uitvoer trachte te brengen, is het genoeg door deeze twee voorbeelden aan te toonen, dat de Planters zedert lang gevoeld hebben, dat hun eigen belang dergelyke wetten vorderde, dat deeze wetten noodig waren tot in stand houding en aanwas der bevolking, om den invoer der zwarten van de Africaansche kust te vernietigen, als mede tot groot voordeel der inwooners.
Het Reglement op het bestuur der Plantagie vast gesteld en in schrift gebragt zynde, zoude op de werkplaatsen gelezen en afgekondigd, en van tyd tot tyd vernieuwd worden: men zoude daar by voorziening doen omtrent het voedzel, de kleeding, en de woning der Negers: men zoude hun den eigendom van hunne tuinen, vogelaryen, en beesten-kwekeryen verzekeren: men zoude daar by melding maken van het bezorgen van oppassing aan de zieken, oude lieden en verzwakten; aan de zwangere vrouwen, aan de zoogsters en kinderen: dat de noodige voorzorgen gebruikt zouden worden tot handhaving der goede zeden, tot onderwys der jeugd, en de goede orde in de huisgezinnen, enz.
Te gelyker tyd zouden de uuren van arbeid daar by worden aangewezen, als mede het geregeld bestuur en onderwerping. De geringe misslagen zouden gestraft worden, na dat de beschuldigde in tegenwoordigheid der verstandigsten en oudsten van de Plantagie zoude zyn gehoord: de misdaden zouden aan de gewoone Rechters verwezen, en volgens de wet gestraft worden. Voor deugdryke en uitmuntende daden zouden belooningen plaats hebben.
Geene Plantagie zoude door deeze beschikkingen in wanorde geraken: integendeel zouden de Planters by deeze verbetering in het bestieren der zwarten onëindig veel winnen, uit hoofde van derzelver gehechtheid aan hunne meesters en hunne gewilligheid tot den arbeid.
Dit ontwerp tot stand gebragt zynde, zal men, van dien tyd af aan, de benaming van slaven en slavernye veranderen: het waare anders te vergeefs de zaak zelve te hervormen; zy zoude altyd een hatelyk voorkomen blyven behouden; zy zoude weder tot den vorigen stand vervallen, indien men een gehaten naam liet blyven. In de daad, in den redelyken en gematigden staat, aan de Planters voorgeschreven door verstandige Reglementen, geene willekeurige, geene wreede behandeling gedogende, zouden hunne verpligtingen, zoo wel als hunne rechten, door vaste wetten volkomen bekend, en zy geene eigentlyk gezegde slaven meer zyn.
'Er blyft dan niets meer overig, dan een enkelen stap te doen in den loopbaan der weldadigheid en goede bestiering, ten einde deeze gelukkige verandering te volmaken, de overgang namelyk van slavernye tot vryheid: gy zult my uwen aandacht nog een oogenblik niet weigeren.
Na dat men dus op eene wyze, die geen zweem van willekeurigheid meer overlaat, de werkzaamheden der arbeiders zal geregeld hebben, behoort men hun eene belooning toe te zeggen, om hen tot een goed gedrag en yverigen arbeid aan te moedigen; dit zoude moeten bestaan in een gedeelte van de inkomsten der Plantagie, in het begin een klein gedeelte, en alleenlyk een tiende van de zuivere voortbrengzels.
Het is meer dan waarschynlyk, dat deeze uiterlyke opöffering van een gedeelte der inkomsten, door den eigenaar aan zyne arbeiders overgelaten, ten minsten deeze inkomsten op dezelfde waarde zal houden; naardien het belang, het welk de zwarten zelve daar by hebben, hen zal aanzetten, om met den meesten yver te arbeiden, om met lust mede te werken tot bevordering van den welvaart der Plantagiën, en de inzameling der vruchten, tot het beletten der diefstallen, tyd verspillingen, en verscheidene misbruiken, welken de al te strenge bestiering der slaven doet vermeenigvuldigen.
Wie is 'er, hy moge nog zoo veel bezet zyn met vooröordeelen, welke thans nog eenige Colonisten, voorstanders der slavernye, verblinden, die gelooven kan, dat de Plantagiën in het byzonder, en de Volkplantingen in het algemeen, den trap van geluk, die aan haare volkrykheid geëvenredigd is, bereiken kunnen, zoo lang de arbeiders, by de vruchten van hunnen eigen arbeid, en de vermeerdering van den oogst, zelve belang hebbende, daar toe geenen yver aanwenden, die men onmogelyk verwagten kan van een zoort van beesten, die door zweepslagen geregeerd worden, en wier eenige hope bestaat in eenige uuren rust te genieten, en kastydingen te ontduiken.
Wanneer men door de ondervinding van één of twee jaren gezien zal hebben, dat de arbeiders zig onder dit nieuw ontwerp wel gedragen hebben; dat dit tiende gedeelte der vrugten, tot eene belooning aan de zwarten gegeven, de uitwerking gehad heeft, welke men 'er zig van had voorgesteld; dat deeze Plantagiën 'er niet door geleden hebben, maar veel eer door bevoordeeld zyn, zal men deeze belooning vermeerderen, en, in het volgende jaar, tot een negende gedeelte der zuivere vrugten brengen, ten einde als nog te beproeven, of, door deeze opoffering, de inkomsten op dezelfde waarde voor den eigenaar blyven zullen.
Ik twyffele ann den goeden uitslag niet, daar ik zelf in de gelegenheid geweest ben, om 'er eenige proeve van te nemen, en ik verzekere u, dat deeze belooning, of dit aandeel in de inkomsten, aan de arbeidende Negers toegestaan, van jaar tot jaar kan vermeerderd worden. Men zal het van tyd tot tyd tot een agtste, een zevende, een zesde, een vyfde, een vierde, en eindelyk tot een derde der zuivere inkomsten brengen, zonder dat daar door de eigenaar zelf eenige vermindering ondervindt. Dit derde der inkomsten, door den Planter aan de arbeiders afgestaan, zal zyne eigene inkomsten nog des te meer verzekeren; en de uitvoer van koopwaren uit de Volkplanting zal vermeerderd worden met dit derde, het welk mede onder de voorwerpen van den koophandel komen zal. De invoer van koopwaren zal in gelyke evenredigheid vermeerderen door de verteeringen, welken de Negers, thans eene zekere zoort van levens-gemak genietende, maken zullen; en deeze menschen, tot hier toe toe zoo mishandeld, zullen allengskens hun geluk beginnen te zien, en hunne meesters beminnen.
Ik begryp, dat de trapswyze voortgang in dit ontwerp, dien men noodzakelyk behoort te volgen, een tydvak ten minsten van negen jaaren noodig heeft. In het tiende jaar (of zoo dra deeze ondervinding zal gevestigd zyn, en de goede uitwerkzels van deeze huishouding zullen zyn gebleeken,) zal men deeze schikking tot eene vaste wet maken, die de rechten der eigenaars en arbeiders met billykheid zal regelen; tot eene wet der Volkplanting, waar in niet meer gesproken zal worden van slavernye, maar van een wederkeerig verdrag tusschen de arbeiders en de eigenaars van den grond.
Het is gemakkelyk te bezeffen, dat door deeze maatregelen, welken ik hier in het ruwe schetse, langzamerhand in werking te brengen, geen groote eigendom in wanorde geraken zal; maar dat de volkrykheid der Negers onder een menschlievender bestuur zal aanwassen. Deeze gelukkige verandering zal bewerkt worden, zonder eenigen schok of beweging te veroorzaken. Deeze arbeiders zullen zig, langzamerhand, en als ongevoelig, aan eene zekere gemakkelykheid en aan eene betere levens-manier gewennen, die hun goed gedrag, hunne werkzaamheid en vlyt ten grondslag hebben zal. 'Er zal in hunne denkbeelden geene overylde omwenteling plaats hebben, waar door men eenig kwaad gevolg te vreezen heeft, dewyl de eerste aanbiedingen slegts voorwaardelyke gunstbewyzen zyn zullen, welken de meesters altyd zullen kunnen intrekken, in geval de Negers zig dezelven onwaardig maken mogten.
Huisgezinnen, die zig toeleggen om hunne inkomsten een weinig te besparen, ten einde kleine afzonderlyke eigendommen te verkrygen, zullen gelegenheid vinden, om het bezit daar van te bekomen: zy zullen daar door een bewys van hunne bekwaamheid ten toon gespreid, en een waarborg voor hun toekomend goed gedrag gegeven hebben. Deeze verhuizingen van zommige huisgezinnen der arbeiders, die van tyd tot tyd groote Plantagiën verlaten zullen om kleine op te rigten, zullen op de eerstgemelden door den ontwyffelbaaren aanwas hunner volkrykheid rykelyk vervuld worden.
Naar mate de Colonisten tot deeze oogmerken van menschlievendheid en goede orde de hand zullen leenen, door voor het uiterlyke de edelste opöffering te doen, zullen zy hun eigen voordeel behartigen; men zal de Volkplantingen en den koophandel meerder zien bloeijen: men zal aldaar meerder gerustheid, meerder veiligheid, een aanhoudende aanwas der bevolking ondervinden, zonder eenig middel van geweld, of het welk met goede grondbeginzelen strydig is, te bezigen. Om hier van overtuigd te zyn, behoeft men zig slechts deeze alöm bekende waarheid voor oogen te stellen, dat de bevolking overal zigtbaar aanwast, waar voorspoed en middelen van bestaan gevonden worden.
Deeze regelmaat, op reden, rechtvaardigheid en goede Staatkunde gegrondvest, is in de Fransche Volkplantingen, die deeze omwending ondergaan hebben, niet gevolgd geworden. Alles is by deeze volken aan het gisten en in wanorde geraakt. Geene der partyen, van welke classe ook, wilde opregtelyk de vryheid, noch den algemeenen voorspoed; geene derzelven wierd door oprechte oogmerken gedreeven, maar allen wierden zy aangezet door haat, door het een of ander denkbeeld van haatlyke beschuldiging, en voor al door een lust tot plundering, die door wanorde zoo wonderbaarlyk geholpen word. De Regeering, die opzettelyk de Volkplantingen kwalyk bestierde, om 'er de omwenteling te doen vervloeken, en het Koningschap te doen beminnen, heeft de wanorde vermeerderd door een zoort van lieden, welken zy met haar gezag bekleed heeft. De Nationale Conventie, die over 't algemeen de zaken der Volkplantingen met een onverschillig oog beschouwde, heeft zig door die partye, welke de vryheid naar het hart stak, door tegenstrydige besluiten, die met de grondbeginzels niet strookten, laten wegslepen.
Vervolgens is het stelzel van ROBESPIERRE gekomen, welke zeide: Laaten de Volkplantingen verloren gaan, liever dan dat men een oogenblik de grondbeginzels zoude doen wankelen. Men heeft de vryheid in de Volkplantingen verspreid, niet als een weldaad, maar als een middel van oorlog en verdediging tegen de bestryders der omwenteling, en de vyanden van het Gemeenebest. De regeeringloosheid en ongebondenheid hebben 'er zig meester van gemaakt, en men heeft 'er alle misdaden en driften toomloos zien woeden; deerniswaardige gesteldheid, waar in de slechtste menschen de teugels van 't gezag in handen krygen, en de brave en vreedzame lieden vermoord of verjaagd worden. De wanorde is ten hoogsten top gestegen, vooral in verscheiden gedeelten van St. Domingo, tot dat een wyzer bestuur, zig op de grondslagen van deeze vryheid vestigende, maar dezelve volgens de wetten en de Constitutie regelende, eindelyk deeze schoone bezittingen weder in orde gebragt heeft.
In onze arme Volkplanting van Caijenne is de oprigting der vryheid niet vergezeld geweest van eenige afschuwelykheid, in vergelyking van die van St. Domingo; maar de landbouw heeft 'er veel geleden: laten wy de oorzaken en de omstandigheden in overweging nemen, en wy zullen zien, dat men den gepasten weg niet betreden heeft, dien ik hier boven aan de Volkplantingen heb aangeraden, die de noodzaakelyk gewordene verandering van slavernye in vryheid nog niet ondergaan hebben.
Men heeft de vryheid der Negers, te Caijenne, zonder voorzorg en zonder bepaaling afgekondigd. Deeze schielyke en onverwagte overgang van onderdrukking tot toomloosheid is minder verderffelyk geweest, dan zy natuurlyk zyn moest, niet alleen, om dat deeze bevolking zeer klein en verstrooid is, maar ook om dat, zedert verscheiden jaaren, een menschlievend bestuur, het welk alle de onheilen der slavernye gevoelde, den weg tot deeze verandering gebaand had, door de wreedheden en het onredelyk gedrag der meesters in te toomen, en door aan de Negers jegens de blanken goedhartigheid en vertrouwen in te boezemen, door het wegloopen en zwerven uit te roeijen, en door de Negers te gewennen, om van hunnen arbeid een zeker voordeel te trekken, en zig zelven als menschen te beschouwen. De onderdrukking aldaar minder zynde, is de gisting ook minder geweest, op het oogenbik dat de oude orde van zaken vernietigd wierd: maar het was onmogelyk, dat menschen, verpligt voor anderen te werken, zonder eenig nut voor hun zelven, eensklaps vry en meesters van hunne daden zyn zouden, bekwaam om van gezagvoerende posten voorzien te worden, even als de geenen, die te vooren hunne meesters waren, en voor wien men hun tot hier toe eenen Godsdienstigen eerbied had ingeboezemd; het was onmogelyk, zeg ik, dat zy zig met aan eene onbezonnen vreugde zouden overgeven, en dat de Plantagiën, en dezelver bebouwing, niet in zekeren zin verlaten zouden worden, zoodanig zelfs, dat hunne zorgeloosheid hen noodwendig in gevaar moest brengen, om van honger te vergaan.
Toen men vervolgens deeze zwarigheid wilde afwenden, en deeze menschen door gezag tot den arbeid en landbouw te rug brengen, heeft men insgelyks verkeerde maatregelen genomen; men heeft de arbeiders willekeuriglyk op geheel andere Plantagiën geplaatst, dan op welken zy gewoon waren; men heeft het herstel van de eene begunstigd, en de andere laten verloren gaan, volgens den willekeur der bestuurders; men heeft de Negers op een daggeld van drie en vier stuivers gesteld, eene belooning, die geheel onvoldoende en bespottelyk was, die deeze menschen niet kon aanzetten, om met yver te arbeiden, en die tevens, hoe klein zy ook wezen mogt, voor de eigenaars tot een' grooten last was, daar zy dikwils van het werk der arbeiders zoo veel niet trokken, als noodig was, om die onkosten op te diepen.
Te gelyker tyd heeft men een zeer overbodig aantal van deeze arbeiders gewapend, naar mate van de uitgestrektheid der Volkplanting, die nimmer is aangevallen geworden. Men heeft uitgestrekte landstreeken, maar in welken byna geene andere bewooners, dan Aapen en Papegaaijen zyn, in orde geregeld: men heeft aldaar een geheelen stoet van bedieningen en posten ingevoerd, zoo als die in de meest bevolkte Fransche Gewesten gebruikelyk zyn: men heeft rangen, geld, ampten en gezag verleend aan menschen, die nog lezen nog schryven konden, en welken men tegen alle reden aan den landbouw onttrokken heeft.
Hoe zoude, in zulke omstandigheden, eene zoo weinig gevorderde Volkplanting niet verminderd en verslimmerd zyn? Maar zoo dra een verstandig Regeerings-bestuur aldaar een goed Reglement, betreffende de bebouwing der Plantagiën, zal hebben vast gesteld, op de grondbeginzels der Staats-regeling gebouwd, en op de vryheid steunende, volgens welken de arbeidende Negers een behoorlyk aandeel trekken van de inkomsten, die hunne arbeid aanbrengt, zullen de Plantagiën haaren aanwas spoedig hernemen.
Thans schiet nog overig eene zwarigheid op te lossen, die men tegenwerpt, betrekkelyk de groote uitschotten, die 'er noodig zyn, om de bebouwing der lage landen vol te houden: maar is 'er overal niet veel noodig, om nieuwe Plantagiën aan te leggen? en zyn de kosten, die men maken moet, met één, of twee jaaren, of zelfs iets langer, de arbeiders en bewerkers van den grond te betaalen, zonder voordeelen te trekken, in vergelyking te stellen met de kosten, die het aankoopen van Negers, en de sterfte onder dezelven, noodwendig moesten veröorzaken?
De zaak koomt my zoo klaar voor, dat ik, om dezelve duidelyker te bewyzen, niet oordeele noodig te hebben eene vergelykings-rekening tusschen den koop-prys der Negers, en de dag-gelden, die men eenigen tyd verpligt is te betalen, om het land tot het voortbrengen van gewassen, en het geven van eenen goeden oogst, toe te bereiden. Het is genoeg te hebben aangemerkt, dat men voor den prys, dien men voorheen tot verkryging van den eigendom van één mensch betaalde, een vry persoon drie jaaren lang kan huuren, zonder te rekenen het gevaar van sterfte, het wegloopen, den verloren tyd, de ziekten, het onderhoud van vrouwen, kinderen, oude lieden, en gebrekkelyken, enz. enz.
Ik eindige eenen brief, die reeds vry lang geworden is, maar die door de schoonheid van het onderwerp, en myne wenschen tot bevordering van uw geluk breeder is uitgeloopen: laat ik den inhoud zakelyk by één trekken.
De slavernye is eene verkeerde en onrechtvaardige inrichting, die allen nayver en vlyt uitdooft. De Volkplantingen kunnen zeer wel zonder slaven bebouwd worden. Wy hebben het voorbeeld van veele landstreeken der Indianen en anderen, op dezelfde breedte, als wy, woonende, alwaar vrye volken aan den landbouw arbeiden, en alle zoorten van werk, waar toe vlyt verëischt wordt, bloeijen. Het is derhalven te wenschen, dat men die Volkplantingen, welke nog onder het juk der slavernye zuchten, tot den gelukkigen staat der vryheid te rug brenge; maar het is staatkundig, het is menschlievend, om deeze verandering trapsgewyze en met omzichtigheid te bewerken. Men moet aan deeze omwenteling verscheiden jaaren besteeden; het is noodig, dat de beschikkingen der Planters en eigenaars overéénstemmen, en zamenwerken met de daaden van het hoog gezag van hun moederland; en dat zy beiden, door de voorbeelden van tweedragt en wanorde, die op andere plaatsen zoo veele onheilen berokkend hebben, voorgelicht, hun goed oogmerk door redelyke en vreedzaame middelen bereiken, in plaats van een stelzel van onderdrukking en onrechtvaardigheid, het welk nooit lang duuren kan, met overyling, en verbaazende verscheuringen, om verre te werpen.
Niemand neemt meer belang, dan ik, in uwen voorspoed, en die van uwe mede Colonisten in 't algemeen, van welken ik zoo veele blyken van vriendschap en achting ontfangen heb.
Het is met deeze gevoelens, dat ik u opregtelyk groete.
De bovenstaande brieven, betrekkelyk de bebouwing der lage landen in Surinamen, en andere Hollandsche Volkplantingen van Guiana, met toepassing op het Fransche gedeelte van dit Land, alwaar men zelfs aan de oevers der Rivier Aprouago, en in andere streeken, eenige gelukkige proeven van dien aart gedaan heeft, zyn gedeeltelyk het werk van een uitmuntend inwooner van Demerary, nu wylen den Heer B. VAN DEN SANTHEUVEL, en aangevuld uit het geen ik, zoo in Fransch als in Hollandsch Guiana, zelf gezien heb. Ik heb in dit opstel ook ingevlochten een groot gedeelte van verscheidene oordeelkundige aanmerkingen van den heer GUISAN, die door den Intendant MALOUET uit Surinamen ontboden, en geduurende een aantal jaaren, in Fransch Guiana, als Landbouw-kundige (Ingenieur agraire,) is gebruikt geworden. Ik heb ook gebruik gemaakt van verscheidene uitmuntende byzonderheden, vervat in eene Memorie, welke ik vermeene te zyn opgesteld door den Burger COUTURIER, inwooner van Cayenne; en die insgelyks tot den evengemelden post, onder GUISAN, gebruikt is.
Ik hope, dat de denkbeelden, begrepen in den vierden brief, tot oplossing der tegenwerpingen, en wegneming van de beduchtheid der Bataafsche en andere Planters, tegen de afschaffing der slaverneye, die echter noodzakelyk geworden is, voor het menschdom van nut zullen kunnen zyn, en dat men, door deeze of andere gelykzoortige, en op dezelfde grondbeginzels meerder uitgewerkte, doelëinden in het oog te houden, eindelyk (in de Volkplantingen van onze Bondgenooten, en zelfs in de onze, alwaar, uit hoofde van den oorlog, de Staats-regeling nog niet is ingevoerd,) een bestuur, op reden gevestigd, moge daar stellen, het welk met de gesteldheid van ons Land niet strydig is, en het ongeluk van deeze nuttige bezittingen kan voorkomen. Ik kan niet nalaten een ernstig belang te stellen in het lot van verscheiden Volkplantingen, alwaar ik de eer gehad heb den post van Gouverneur te bekleeden; een belang, het welk des te grooter wordt, om dat het de liefde tot het menschdom en myn Vaderland ten grondslag heeft.
Aardrykskundige Beschryving van Fransch
Guiana.
De Franschen zyn langen tyd alleen bezitters en meesters van geheel Guiana [10] geweest, van de Orenoco af tot aan de Rivier der Amazonen; maar de gesteldheid der zaken in Europa, en de onderscheidene oorlogen, waar in Frankryk is ingewikkeld geworden, hebben hen genoodzaakt, om een gedeelte van dit uitgestrekte vaste Land aan de Hollanders en Portugeesen af te staan. Het gedeelte, het welk zy behouden hebben, heeft derhalven thans tot zyne grenspalen, aan de westzyde, de Rivier Marony, en aan den oostkant strekt het zig uit, volgens het Verdrag van Utrecht, tot aan de Rivier Yapoc, of die van VINCENT PINÇON, gelegen dicht by de Noord-Kaap, en welke men verkeerdelyk heeft verward met de groote Rivier Oyapoc, wier geheele loop aan Frankryk toebehoort, en waar in VINCENT PINÇON nimmer geweest is, zynde derzelver mond meer dan vyftig mylen van gemelde Noord-Kaap af gelegen.
Deeze gelykheid, of liever deeze mistasting in den naam, heeft een verschil met Portugal veroorzaakt. Het Verdrag van Utrecht, wel is waar, noemt eenmaal de Rivier Yapoc, of die van VINCENT PINÇON; maar eene andere keer bedient het zelve zig van de laatstgemelde benaming. Noch de eene, noch de andere van deeze benamingen, is die van de Rivier, waar van in dit Verdrag gesproken wordt. 'Er is tusschen de Landen aan de Noord-Kaap en het vaste Land, een arm van de Zee, die een zoort van Baay vertoont. Men beweert, dat zeker Reiziger, genaamd VINCENT PINÇON, die CHRISTOPHORUS COLOMBUS op zyne laatste reize vergezeld had, in 't jaar 1500, in deeze Baay aankwam, waarom zommige Schryvers den naam van deezen Reiziger aan dezelve gegeven hebben, een naam ondertusschen, die in het Land niet bekend is.
By dit zelfde Verdrag van Utrecht, staat Frankryk aan Portugal de uitsluitende vaart af op de Rivier der Amazonen, en het bezit van derzelver beide oevers, zoo noordelyken, als zuidelyken, gelyk mede die van den omtrek der Noord-Kaap, uit verdronken landen bestaande, ten noorden van den mond deezer groote Rivier gelegen, en zig tot den tweeden graad noorder breedte uitstrekkende; maar by het Verdrag is in geenen deele bepaald, op welken afstand van den noordelyken oever van deeze zelfde Rivier de Portugeesen recht zouden hebben zig het bezit aan te matigen.
De Fransche Regeering alle onzekerheid ten deezen opzigte willende wegnemen, had aan de Bestuurders van Guiana gelast eene kaart te doen maken, waar op deeze binnenlandsche grensscheidingen bepaald zouden zyn, latende aan Portugal het vrye bezit der Landen langs den oever van de Rivier der Amazonen, op gelyken afstand, namelyk vyftien mylen van den oever, als wy aan den kant van den mond der Rivier, of van den oever der Zee, 'er van waren afgelegen. De Ingenieurs, met dit werk belast, waren echter niet verpligt deeze voorgeschrevene rigting te volgen, wanneer de ligging der plaatsen merkwaardiger punten, en meer natuurlyke grensscheidingen vorderden.
Dit werk is nimmer uitgevoerd. Eerst in het jaar 1781. plaatste de Fransche Regeering, om de grensscheiding te verzekeren, eenen wachtpost by de Baay van VINCENT PINÇON, in eene landstreek, die volstrekt woest was, en zonder dat eenig Europeaan, van de eene af andere zyde, zig aldaar had nedergezet. Die post is zonder tegenkanting aldaar gebleven. Eene zending, genaamd die van Macary, welke zig in de nabuurschap bevond, benevens zeker Indiaansch volk, meer dan drie honderd persoonen uitmakende, behoorde ontwyffelbaar aan het Fransche grondgebied; maar in 't jaar 1791. kreeg de Gouverneur van Para in den zin, om eenige vorderingen optewerpen, en deed zelfs strooperyen, met oogmerk, om het Portugeesch grondgebied tot aan de Rivier Oyapoc uit te breiden.
Op de hoogte van twaalf mylen ten noord westen van den mond van de Rivier der Amazonen, en op omtrent twee graden noorder-breedte, vindt men de Noord-Kaap, vervolgens het Eiland van de Noord-Kaap, en binnen het zelve de Rivier Carapa-Pouri, uitloopende in den inham der Zee, welken men de Baay van VINCENT PINÇON noemt. Tusschen Terra-Firma en de Noord-Kaap, is een van tien mylen, vol lage en verdronkene Eilanden, van verschillende grootte, het ééne na by het andere gelegen, die weinig bekend, en geheel en al onbewoond zyn. De schepen behooren 'er byna drie mylen van af te blyven; de zee is aldaar gevaarlyk, vooral in de groote vloeden by volle en nieuwe maan. Men verzekert, dat aldaar zee-golven zyn van twintig voeten hoogte, en dat 'er drie van die zelfde kragt op elkander volgen, tegen welker geweld de schepen niet bestand zouden zyn; zy zouden dezelven op zand- en slyk-banken werpen, die zig, naar de breedte van deeze Eilanden, meer dan een groote myl ver uitstrekken; maar de schepen en sloepen, die de Rivier der Amazonen uitloopen, om zig naar Cayenne te begeven, kunnen zig daar voor myden, dewyl deeze banken, weinig water naar zig trekkende, niet verhinderen dicht by het Land te komen, en in kleine Kreeken of Baaijen de wyk te nemen, alwaar zy voor deeze verbaazende zee-branding beveiligd zyn. De Portugeesen van Macapa en de Indianen noemen dit gety Bororoca, de Franschen van Cayenne geven 'er den naam aan van la Barre, of le Mascaret. De beroemde CONDAMINE, zig in eene groote sloep bevindende, onder het geleide van eenige Indiaansche Portugeesen, na de Noord-Kaap te zyn voorby gezeild, verviel, in 't jaar 1714, op één van deeze banken aan den kant van de kust. De zee liep by laag water zeer verre af, en liet de sloep op een zeer harden slyk grond vast zitten. Dewyl het de dag van het laatste kwartier was, en zeer kleine vloeden plaats hadden, bleef de sloep eene geheele week op het drooge zitten; maar by de volgende maan, maakte het begin van deeze zoo geduchte branding de sloep weder vlot. Dit ging echter met gevaar vergezeld, want de golven namen het vaartuig op, en bragten het met eene vervaarlyke gezwindheid in het slyk in beweging.
Zie hier, wat deeze zelfde geleerde ten dien opzigte verhaalt.—Tusschen Macapa en de Noord-Kaap, op de plaats, alwaar het groote Kanaal van de Rivier der Amazonen door de Eilanden als gesloten is, en voor al tegen over den grooten mond van de Rivier Arouary, die aan de noord zyde in de Amazone uitloopt, levert de vloed der zee een zonderling verschynzel op. Geduurende de drie dagen, die het naast aan de volle en nieuwe maan zyn, en zynde den tyd der hoogste vloeden, verkrygt de zee, in plaats van tot haare reizing zes uuren te besteeden, in één of twee minuten derzelver grootste hoogte. Men begrypt ligtelyk, dat dit niet met stilte gebeurt. Op eenen afstand van één of twee mylen hoort men een vervaarlyk geraas, het welk de pororoca aankondigt. Naar mate deeze verschrikkelyke vloed nadert, vermeerdert het geraas, en weldra ziet men een berg van water, van twaalf of vyftien voeten hoogte, daar op een tweeden, vervolgens een derden, en zomtyds een vierden, die elkander ylings volgen, en byna de geheele breedte van het Kanaal beslaan. Deeze golven naderen met eene onbegrypelyke schielykheid, en deiningen, en loopen over alles heen, zonder iets te wederstaan. Op zommige plaatsen ziet men groote streeken lands, door de pororoca weggespoeld, zeer dikke boomen worden 'er door uit den grond gerukt; zy veroorzaakt verwoestingen van allerleijen aart. De oever der zee, waar over zy heen gaat, is zoo schoon, als of dezelve met een bezem zindelyk was aangeveegd. De booten, de praauwen, de schepen zelfs hebben geen ander middel, om zig tegen de woede van deeze branding te beveiligen, dan door op een plaats te ankeren, alwaar veel slykgrond is. DE LA CONDAMINE, na op verschillende plaatsen de oorzaken van dit verschynsel onderzogt te hebben, ontvouwt het zelve in deezer voegen, dat hy het niet heeft zien gebeuren, dan wanneer het wassend water, in een naauw kanaal inloopende, een zand-bank of hoogen grond, die aan het zelve in den weg was, ontmoette; dat aldaar, en ook nergens anders, de geweldige en onregelmatige beweging der wateren begon, en een weinig boven de bank ophield, wanneer het kanaal diep wierd, en zig merkelyk uitbreide.
Na de Rivier Carapa-Pouri, vindt men aan de noordzyde de Rivieren Mayacare, Carfuene en Conani, vervolgens de Kaap en Rivier Cassipour, en eindelyk Kaap Orange, op vier graden agt of tien minuten noorder breedte.
De kusten van Terra-Firma, van de Eilanden van de Noord-Kaap tot aan Kaap Cassipour, zyn laag, allen met boomen bewassen, zonder eenig byzonder teeken, waar aan zy te onderkennen zyn, dan den kleinen berg Mayés, gelegen op drie graden, vyftien minuten breedte. Deeze berg is een zoort van terras, op zig zelf staande, en met boomen bewassen. Wanneer men naar Cayenne wil gaan, is het dienstig daar op te letten, om zyne reize zeker te nemen, en zig onder den wind van dit Eiland behoorlyk te houden. Men kan den berg Mayés niet verder zien, dan vyf of zes mylen, en zulks dan nog by helder weder. Maar langs de geheele kust bevindt men het by de peiling vry diep, en men kan dezelve tot op drie of vier mylen, zonder de minste vreeze naderen. Men vindt op deezen afstand agt, negen en tien vademen water; op tien mylen, twaalf, vyftien en twintig vademen; op vyftien en twintig mylen, vyf- en twintig of dertig vademen, met een slyk- en fyne zand-grond van verschillende kleuren. Verscheiden zeelieden loopen meer zuidelyk, en peilen op twintig of dertig mylen ten noord-oosten van de Noord-Kaap. Men vindt op deeze plaats veertig en vyftig vademen; vervolgens zeilt men langs de kust van Mayés, op een afstand van drie en vier mylen, de diepten wel in het oog houdende, om niet te digt aan de wal te naderen.
Tot meerder zekerheid is het dienstig, wanneer men in het gezicht van deeze kust vaart, alle avonden voor anker te gaan liggen, om niet door de stroomen naar de kust gedreven te worden, en op ondiepten te vervallen, die zig tot twee mylen verre in zee uitstrekken, en op welken zeer weinig water is. Deeze stroomen loopen naar het noord, noord-westen, tot dat men Kaap Orange voor by is, als dan wenden zy zig naar het west-noord-westen.
De water-getyen op de kust van Mayés geduuren zes uuren. De vloed loopt naar het west-noord-westen omtrent twee mylen in een uur, en de ebbe naar het noord-oosten omtrent ééne myl in het zelfde tydvak. De zee wast van twaalf tot vyftien voeten. Men moet echter in acht nemen, dat deeze richting der stroomen en der getyen niet altyd even eens is.
De water-getyen zyn in deeze streeken zomtyds uittermaten geweldig. Het advis-jagt de Anemone bevond zig, in 't jaar 1755, in zoodanig geval, dat de golven by tusschenpoozingen vervaarlyke dwarlwinden veroorzaakten; de zee wierd 'er eensklaps door opgezet, en toen was het niet mogelyk het schip te stuuren. Het schip bovendien tusschen twee zeer sterke zee-golven geraakt zynde, waren alle de masten in gevaar van ter neder te storten, uit hoofde van de verbazende schokken. Het is opmerkelyk, dat men dit zoort van vloeden alleenlyk aantreft, wanneer men te digt aan de Rivier der Amazonen nadert, en dat, wanneer men meer noordelyk te land koomt, men daar aan minder is bloot gesteld.
Van den berg Mayés tot aan Kaap Cassipour, rekent men van agttien tot negentien mylen ten noord-noord-westen, eenige noordelyke graden.
Kaap Cassipour is gelegen op 4 graden 12 minuten noorder breedte, en op 53 graden 35 minuten ten westen van den midden-lyn van Parys. Digt by deeze Kaap is een bank van slyk, die zig vyf of zes mylen ver in zee uitstrekt, waar op men niet meer dan vier of vyf vademen water by eene lage zee ontmoet. Haare uitgestrektheid, in de dwarste van het noorden naar het zuid-oosten gerekend, is omtrent vier mylen.
Wanneer men aan Kaap Orange nadert, ontdekt men verscheiden bergen boven den uithoek, die aan den ingang der Rivier Oyapoc gelegen is. Deeze Kaap is nog beter kenbaar door eenen uithoek aan den zee-kant, en die veel hooger is, dan het Land aan de zuid-oost zyde. Zy is al mede kenbaar door verscheide uithoeken van zeer hooge bergen, die de een van den ander schynen te zyn afgescheiden, en des te merkwaardiger zyn, om dat ze de eerste hooge landen uitmaken, die men ontdekt, als men van de Noord-Kaap koomt.
De Rivier Oyapoc, welke men met die van VINCENT PINÇON niet verwarren moet, zoo als ik reeds heb opgemerkt, is ééne der merkwaardigste in dit Land. Zy is van de Rivier Aprouago omtrent twaalf mylen ten zuid-oosten af gelegen. Derzelver mond is in het midden van een zoort van Baay, die vier mylen breed is, en waar in zig twee andere Rivieren ontlasten, de ééne genaamd Couripi, aan de oost-zyde, en de andere Ouanari, aan de west-zyde. De mond der Rivier Oyapoc is twee mylen breed. Een myl binnenwaarts, is een laag Eiland, het Hinden-Eiland genaamd, en waar over het water by hooge getyen heen stroomt. Wanneer men de Rivier vyf of zes mylen ver is opgevaren, ontmoet men eene diepte, die eene schoone haven oplevert, alwaar men op vier, vyf en zes vademen water ankert, zoo naby het land, als men zelf goedvindt. In 't jaar 1726, bouwde men ter deezer plaats een nieuw Fort en een Dorp. Verscheiden Indiaansche volken kwamen zig in den omtrek nederzetten; en in 't jaar 1735, vestigde men, op den afstand van eenige mylen van het Fort, de Zending van St. Paulus.
Van het Hinden-Eiland tot drie mylen hooger op, zyn verscheiden andere kleine Eilanden, maar die aan de scheepvaart geen hinder toebrengen. Vervolgens wordt de Rivier veel naauwer, en heeft niet meer dan zeven of agt voeten diepte. Vier mylen van het Fort aan de zelfde zyde, vindt men de Kreek, of liever de Rivier Gabaret. Van deeze Kreek tot aan de eerste waterval van de Oyapoc, is een afstand van vyf of zes mylen. Booten van eene middelmatige grootte kunnen 'er naauwlyks voorby komen. Drie mylen verder is eene tweede waterval, die nog veel moeijelyker is. De derde waterval van de Oyapoc is twee en een halve myl van de tweede af gelegen. Aan de rechte zyde van deeze laatste waterval, ontmoet men den mond der Rivier Aramontabo, die meer dan twintig mylen van daar haar begin neemt.
De Rivier Camopy werpt zig in de Oyapoc, op den afstand van twaalf mylen van de Aramontabo, en aan den zelfden kant. Zy koomt van het westen, en ontspringt in uitgestrekte bosschen, die ontoeganglyk zyn; men is 'er echter zeer diep in doorgedrongen, en men verzekert, dat zy loopt tot op eenen kleinen afstand van eene Rivier, waar van zy alleenlyk is afgescheiden door eene Kreek van omtrent drie mylen, welke verscheide reizigers zeggen, dat in de Amazone uitloopt, zoo dat door dit middel de gemeenschap tusschen deeze Rivier en de Fransche Volkplantingen van Guiana vry gemakkelyk zyn zoude.
De Oyapoc is in haaren geheelen loop, tusschen de Rivieren Aramontabo en Camopy, vol watervallen, die zeer digt by elkander zyn: zeker reiziger heeft 'er negen geteld. Men is deeze Rivier opgevaren tot by de honderd mylen boven de laatstgemelde deezer Rivieren. In dezelve loopen een groot aantal Kreeken uit, en men heeft 'er veele watervallen ontmoet. De Pyrious en Ouayes, zeer talryke Indiaansche volken, woonen aan het boveneinde deezer Rivier.
De Rivier Couripi ligt ten oosten van de Oyapoc, en is 'er, aan haaren mond, alleenlyk van afgescheiden door een uithoek van laag en verdronken land, aan de noordzyde bestaande uit eene overstroomde zand- en slyk-bank van een myl lengte, waar voor men zig wagten moet, wanneer men de Rivier wil inloopen. In deeze Rivier, zes mylen van derzelver mond, ontlast zig de Rivier Ouassa, die van den zuid-oost kant koomt.
Beneden de eerstgemelde zyn de Kreeken Taparibo, Ciparini, en eenige andere, die van weinig uitgestrektheid zyn.
Vyftien mylen meer westwaarts dan de Oyapoc, ontmoet men de Rivier Aprouago, die, tot dertien voeten water diep zynde, voor allerleije schepen bevaarbaar is. Ten oosten ontlasten zig in dezelve de Kreek Koura en de Rivier Couroudi; ten westen de Kreeken Arataye, Jpourin en Ineri. Aan deeze zyde hebben zig verscheiden Indiaansche volken nedergeslagen. Tusschen de Baay van Oyapoc en de Rivier Aprouago, vindt men de Kreek Ouanari, en de Zilverberg.
Voorby de Rivier Kaw zyn twee Eilandjes, die den naam van de groote en kleine Konstapel dragen. De eerste ligt agttien mylen west-noordwest-waarts van de gemelde Kaap, en is een zeer hooge en zeer gezonde rots. De tweede is een veel kleiner Klip, gelegen ten oost-noord-oosten, en ten west-zuid-westen van de groote, op den afstand van twee derde van een myl. Men vaart tusschen beiden door, op agt en negen vademen water, latende de grootte op den afstand van twee snaphaan-schoten, en de kleine aan bakboord-zyde liggen.
Van den grooten Konstapel zet men zyne koers naar het noord-westen ten westen, om in volle zee de Remire-Eilanden, die 'er omtrent zes mylen van af liggen, voor by te zeilen. De Eilandjes van deezen naam zyn één myl, en ten hoogften anderhalve myl van de kust van Cayenne afgelegen. Hun getal is vyf, te weten de Malingre, of het Kind, de Vader, de Moeder en de twee Dogters, die zommigen de twee Borsten noemen. Deeze twee Eilandjes, die zeer klein zyn, bestaan in twee drooge en dorre Klippen, zeer digt by elkander gelegen. Zy liggen een vierde van een myl ten oost-zuid-oosten van het groote Eilandje, het welk men de Moeder noemt. De Vader is veel grooter. Het zelve ligt ten oost-noord-oosten van den Berg Joly, op den afstand van één en een vierde myl: ten oost-zuid-oosten, en ten west-noord-westen, kan het een agtste van een myl haalen. De Malingre is van weinig uitgestrektheid, en ten oost-noord-oosten één myl van den Berg Romontabo, en één en een derde myl van het Eiland, de Vader genaamd, af gelegen.
Men ontmoet vervolgens een ander Eilandje, genaamd de Verloren Zoon, gelegen noord oostwaarts ten westen van het Eiland Malingre, op eenen afstand van drie mylen, en van twee en een halve myl noord-waarts ten noord-westen van Cayenne.
Wanneer men te Cayenne wil binnen loopen, ankert men by het Eilandje Malingre; men wagt aldaar de gunftigste getyen en het hoog water af, om de banken, of hooge slykgronden, waar mede de ingang van Cayenne vervuld is, te kunnen overkomen. 'Er zyn zelfs eenige klippen in de haven, welken men in acht moet nemen. Deeze haven is gelegen ten westen van de Stad, en aan den mond der Rivier. Zy is alleenlyk bevaarbaar voor schepen, die ten hoogsten dertien voeten water diep gaan. Jaarlyks loopen 'er twintig binnen, die uit Frankryk komen, en een gelyk getal kleine vaartuigen van de Antillische Eilanden, of de Verëenigde Staaten van America. Hier toe bepaalt zig de geheele handel der Volkplanting, die zig ook niet verder dan de hoofdplaats uitstrekt.
De Stad en het Fort van Cayenne zyn gelegen aan den noordelyken uithoek van het Eiland, op 4 graden 57 minuten breedte, en 54 graden 37 minuten lengte, ten westen van den Parysscken middenlyn. Het Eiland is omgeven, ten westen door de Rivier van den zelfden naam, ten oosten door de Rivier Mahury, ten zuiden door een arm der Rivier, die de beide Rivieren zamenvoegt, en ten noorden door de zee. Dit Eiland heeft vier of mylen lengte van het noorden naar het zuiden, of naar de Binnen-landen. De kust van het Eiland Cayenne is aan den zee-kant nergens, nog laag, nog door het water overstroomd, maar bestaat uit kleine heuveltjes, die tot het aankweken van de voortbrengzels der Volkplanting zeer geschikt zyn.
De Stad Cayenne maakt een zoort van onregelmatigen zeshoek, door muuren omringd, benevens vyf bolwerken, eenige halve maanen, en een gracht. In deezen omtrek, en op eene hoogte aan den oever der zee, is gelegen een Fort, voorheen genaamd het Fort Louis de Cayenne, het welk de Stad en Haven bestrykt: in het zelve is een kruidmagazijn en een waterput. De meeste huizen zijn van hout; de andere van aarde of klei, volgens de manier van dit Land, en daar over heen wit gemaakt. Alle zijn zij met houten borden overdekt. Voorheen deed men dit met palmboom-bladeren; maar de verwoestingen, die zeer dikwils door brand aldaar voorvielen, hebben de inwoonders aangezet, om aan de andere manier den voorrang te geven. Men telt 'er niet meer dan twee honderd, waar van zommigen twee verdiepingen hebben.
Men heeft te Cayenne een Gouverneur, benevens eenige hooge Officieren. De bezetting bestond uit twee honderd mannen geregeld krygsvolk, verdeeld in vier Compagniën, die tot het zee-wezen geene betrekking hebben. Zy is met twee andere Compagniën vermeerderd geworden. Op het minst alarm zyn de inwoonders, zoo van de Stad, als van het platte Land, verpligt de wapenen op te vatten.
De Volkplanting heeft eenen Souverainen Raad, waar van de Commissaris-Ordonnateur, by afwezigheid van den Gouverneur, Voorzitter is. Dit Hof vonnist zonder hooger beroep. Het neemt kennis van alle zaaken, die de inwoonders betreffen.
De noodzakelykheid om de landen in waarde te houden verpligt de Franschen, om zelve hunne Plantagiën te blyven bewoonen, waar door de Stad minder bevolkt is, dan zy anders zyn konde.
Dertien mylen van Cayenne, en drie mylen in zee, gerekend van den mond der Rivier Kourou, die naauwlyks voor de kleinste schepen bevaarbaar is, zyn drie Eilanden, voorheen genoemd de Duivels-Eilanden, tegenwoordig Iles du Salut. Tusschen deeze drie Eilanden, die uit tamelyk hooge heuvels bestaan, heeft de natuur eene haven gevormd, die geschikt is, om door de grootste schepen bevaren te worden: het is de eenige plaats, op de geheele Kust van Guiana, die dit voordeel heeft. De Salut-Eilanden zyn dorre klippen, waar op zeer veele verschillende zoorten van zee-vogelen huisvesten.
Van de Rivier Kourou tot aan de Sinamari is eene Kust van tien of twaalf mylen lengte. Tusschen beiden vindt men verscheiden kleine inhammen, alwaar een zeer groote overvloed van schildpadden gevangen wordt. Dicht by den mond van de eerstgemelde zyn groote platte rotsen, waar op de golven het zee-water spoelen, het welk by groote hette aldaar kristallen schiet, en in zout verandert.
Van de Rivier Sinamari tot de Iracoubo is een tusschenvak van agt mylen. Men vindt tusschen beiden de Rivieren Courassani en Conanama.
Deeze geheele uitgestrektheid Lands, van de Rivier Kourou tot de Iracoubou toe, een streek van omtrent twintig mylen, eindigt aan den zeekant in een boschjen van Paletuvier-boomen, en byna overal met zandbanken. Binnen in dit boschjen, het welk zomtyds tot een myl uitgestrektheid heeft, zyn natuurlyke vlakke zand-woestynen, die alleenlyk hier en daar, door eenige boomen, rivieren en beeken, op zeer groote afstanden, worden afgebroken. Aan de land-zyde binnenwaarts, op twee of drie mylen, eindigen zy in groote bosschen, waar in men alle zoorten van boomen vindt, die in dit Land overvloedig groeijen.
De Rivier Iracoubo is aan het einde van dat gedeelte, het welk de Fransche Volkplanting uitmaakt. Van daar tot aan de grenzen der Surinaamsche Volkplanting, dat is, tot aan de Rivier Maroni is eene uitgestrektheid van veertien mylen. Tusschen beiden zyn de Rivieren Organabo, Iroucan-Pati, en Mana, of Amanabo, die een uitgebreiden loop heeft.
De mond der Rivier Maroni is gelegen op 5 graden 55 minuten breedte, en 56 graden 30 minuten lengte, ten westen van den Parysschen middenlyn. Deeze mond is omtrent twee mylen breed; maar het inkomen aldaar is moeijelyk; want aan den buiten-kant zyn verscheide zand- en slyk-banken, waar op zeer weinig water blyft staan. De Maroni is eene groote en schoone Rivier. 't Is waar, verscheide Eilandjes vernaauwen derzelver bed, meer dan twaalf mylen verre, maar zonder de scheepvaart te belemmeren, zoodanig dat men met kleine vaartuigen tot aan den eersten waterval, die omtrent twintig mylen van den mond der Rivier af ligt, kan opvaaren. Boven deezen eersten waterval, vindt men verscheide anderen, die de scheepvaart zeer moeijelyk maaken. Men zegt, dat men meer dan veertig dagen noodig heeft, om tot derzelver oorsprong te komen. Anderen beweeren, dat dezelve nog niet bekend is, dat deeze Rivier van zeer wyd af ontspringt, en dat men dezelve meer dan tachtig mylen is opgevaaren, zonder dien oorsprong te ontdekken. Omtrent vyftig mylen van derzelver mond af, ontlast zig eene zeer schoone Rivier in dezelve, komende van den zuid-oost kant, en de Rivier der Arouas genaamd. In 't jaar 1731 en 1732, voer men de laatstgemelde meer dan vyf-en-twintig mylen ver op; vervolgens verliet men haar, om den weg te nemen over de landen naar den zuid-oost kant; en na verloop van agt dagen, geduurende welken men rekende 35 of 40 mylen te hebben afgelegd, begaf men zig naar de Rivier Camopy, die zig in de Oyapoc ontlast. Het oogmerk van deeze reize was, om het Land te ontdekken, en te zoeken naar een bosch van cacao-boomen, het welk gezegd werd in de nabyheid van den oorsprong deezer Rivier gelegen te zyn.
De omliggende streeken der Rivier Maroni zyn door de Galibis-Indianen vry sterk bevolkt. Wanneer men de oevers deezer Rivier een weinig opwaarts volgt, ziet men niet dan zand-woestynen, die in den winter moerassen, en eerst in het heetste van den zomer droog worden. Langs dien weg kan men te land komen van Kourou af tot Surinamen toe. De Fransche wegloopers, die geene booten hadden, wisten van deezen weg, die aan de Indianen in dien omtrek zeer gemeenzaam is, gebruik te maken. Zy, die langs alle deeze Rivieren woonen, en over 't algemeen vry gedienstig zyn, laten niet na, op het minste teeken, dat men hun geeft, de geenen, die zig aanbieden, met hunne praauwen te komen afhalen. Men maakt doorgaans een neusdoek, of een lap wit linnen, aan een tak van een boom vast, om hun daar mede te kennen te geven, dat 'er iemand is, die den doortocht verzoekt.
In de Rivier Maroni loopen verscheiden andere Rivieren uit, die dezelve aanmerkelyk vergrooten, vooral in het regen-saisoen. De landen, waar over zy heen loopt, zyn laag, overstroomd, en met boomen en struiken bewassen. De Franschen en Hollanders hebben aan deeze Rivier een wachtpost tegen over elkander.
Luchts-gesteldheid in Fransch Guiana.
De hette is in Fransch Guiana minder, dan in onze andere Volkplantingen onder de gezengde luchtstreek; blyvende de Barometer aldaar staan tusschen de 19 en 25 graden. De zoele winden van den grooten Oceaan, waar aan dit gedeelte van het vaste Land op eene wonderbaarlyke wyze is blootgesteld, de meenigte van groote en kleine Rivieren, die het Land alomme besproeijen, en de bosschen, waar mede het byna geheel als overdekt is, verminderen bovendien de brandende hette merkelyk.
Men weet, dat 'er niet meer dan twee saisoenen, of jaargetyden in Guiana zyn: het regensaisoen, nu en dan de winter genoemd, en het saisoen van droogte, waar aan men, in tegenoverstelling, den naam van zomer geeft. Het eerste begint doorgaans in December, of zelfs in January. In Maart en in April heeft men een tusschen-tyd van droogte, van een maand of zes weken, dien men de kleine droogte noemt. Met half April, of daarömtrent, begint de regen weder tot in Juny, en zomtyds tot half July. Dus heeft men in de twaalf maanden van het jaar omtrent vyf regen-maanden. Deeze algemeene regels hebben niettemin hunne uitzonderingen, volgens het onderscheid der jaaren, en het verschil der plaatsen. Het regent veel minder in die streeken, waar men het hout heeft uitgerooid, dan in die, welke met bosschen bedekt zyn; veel minder bij de Rivieren Cayenne en Kourou, dan aan den kant van de Oyapoc, en veel meer by de Rivieren Maroni en Surinamen, dan in de Landen, die door de Franschen bezeten worden. Hier door lost men de oogenschynlyke tegenstrydigheid op, welke 'er gevonden wordt tusschen de talryke waarnemingen van STEDMAN omtrent het luchts-gestel in de Volkplanting Surinamen, en die der Fransche Schryveren, die van de luchtsgesteldheid te Cayenne spreken, en eenparig zeggen, dat dezelve gematigd is.
Schoon in het laatstgemelde tydperk de regen ongemeen overvloedig is, moet men zig echter niet verbeelden, dat dit eene onöphoudelyke overstrooming is. 'Er zyn tusschenpoozingen, zelfs van geheele dagen, in het midden van het regen-saisoen, dat het mooy weder is, zoo als 'er ook wederkeerig tusschenpoozingen van geheele dagen zyn, geduurende welken het in 't saisoen van droogte regent.
Guiana is bevryd van die orkaanen, die op de Antillische Eilanden en in de Indiën zoo veele verwoestingen aanregten. Men weet aldaar van geene aardbevingen; en de hagel vernielt 'er den oogst niet.
Het is merkwaardig, dat het regen-saisoen in Guiana juist voorvalt, wanneer op de Antillische Eilanden het saisoen van droogte is, en zoo ook weder omgekeerd, onäangezien den geringen afstand tusschen deeze beide Landen. [11]
Dikwerf ziet men Europeanen verscheiden jaaren in Guiana doorbrengen, zonder eenigen van die akelige ziekten te ondervinden, waar aan zy in byna alle andere Landen onder de gezengde luchtstreek onderworpen zyn, en gelyk eene zoo merkelyke verandering van luchts-gestel natuurlyker wyze moest doen vreezen. Zy wederstaan dezelven, wanneer zy eene sobere levensmanier weten aan te nemen, wanneer zy zorge dragen, om in het eerste begin zig niet te lang agteréén aan de regelrechte stralen van de zon bloot te stellen. Indien 'er vreemdelingen sterven, is zulks veel al het gevolg van een ongebonden leven, en het misbruik van sterke dranken.
Het geen van de graden van hette gezegd is, heeft betrekking tot het luchtsgestel aan de kusten en in de nabyheid der zee. Wanneer men zig van het strand en van de lage Landen verwydert, op den afstand Van tien of vyftien mylen, zyn 'er altyd twee graden minder.
De luchtsgesteldheid te Cayenne was voor deezen veel regenächtiger en onäangenamer, zegt BARRERE, [12] eer men in het Eiland het hout had uitgeroeid, en de inwoonders waren 'er aan zeer akelige ziekten onderworpen. Langen tyd is het onmogelyk geweest de kinderen der Negers in het leven te behouden; allen stierven zy byna dadelyk na hunne geboorte. Hedendaags worden zy 'er nog door eene algemeene stuiptrekking, die een waare tetanus is, aangetast. Deeze ziekte spaart zelfs geene groote lieden, tot welken ouderdom zy reeds mogen gekomen zyn. Dezelve vertoont zig door pyn in den hals, als of die met een koord was toegetrokken. Het kakebeen sluit zig vervolgens, het geen de doorslikking belet. De armen en beenen worden stram, en niettemin hebben 'er, verscheiden malen daags, stuiptrekkingen plaats. Deeze toevallen matten den zieken zoo sterk af, dat hy overluid schreeuwt. Men is zelfs verpligt zyn hoofd een weinig in de hoogte te houden, om hem de belemmerde ademhaling gemakkelyker te maken. Het geen hem vooral doet lyden, is een onverzadelyke honger, die hem nu en dan zoodanig dringt, dat hy alle oogenblik zoude eeten, indien men het hem maar geven wilde, en hy het vermogen van slikken had. Hier by koomt altyd koorts. Dezelve gaat gepaard met een overvloedig en algemeen zweeten; en wanneer de ziekte meer en meer verergert, sterft de lyder onder vervaarlyke stuiptrekkingen.
Om den voortgang van zulk eene ellendige kwaal te sluiten, moet men den geen, die 'er door aangetast is, verscheiden malen daags met koud water besproeijen. Men houdt daar mede aan, tot dat de ledematen hunne voorige gedweeheid hernomen hebben. Het is noodzakelyk de kragten van den zieken door goede vleeschsoepen te ondersteunen; men moet dezelven dikwils geven, maar in eene kleine hoeveelheid, en met eenige lepels wyn. De zoete kwik met ontlastende middelen gemengd, als rhabarber, diagrydium, jalappe, doen in deeze ziekte veel nut: maar het beste middel is het heulsap, in zulke sterke giften, dat 'er een gezond mensch van sterven zoude.
Geschiedkundige opgaave, betrekkelyk Fransch
Guiana.
Schoon men het juiste tydstip van de eerste reizen der Franschen naar Guiana niet weet, is het echter zeker, dat zy 'er geweest zyn korten tyd na de eerste ontdekking, door de Spanjaarden gedaan.
JAN DE LAET, een Schryver van voor byna twee eeuwen, verhaalt, dat de Franschen gewoon waren aldaar gekleurd hout, en onder anderen een zoort van Brasiliën-hout, in te laden.
De vriendelykheid, waar mede zy door de inboorlingen des Lands ontfangen wierden, lokte hen uit, om deezen handel te blyven aanhouden; en om denzelven des te beter te verzekeren, vestigden zy 'er wel dra eene Volkplanting.
Een ander bewys, dat de Franschen het eerst de kusten van Guiana bezogt hebben, is te halen uit de reisbeschryving van RALEIGH in 't jaar 1595. Deeze reiziger, sprekende van het binnenste gedeelte van dit Land, zegt, dat "de Franschen zedert lang moeite deeden tot het ontdekken deezer Landen, werwaards zy veelvuldige reizen deeden, om 'er goud van daan te haalen, maar dat zy den rechten weg niet namen, door denzelven te zoeken langs de Rivier der Amazonen."
In 't jaar 1604, besloten eenige Franschen, door de gunstige berigten van RALEIGH misleid, om, onder het geleide van LA RAVERDIERE, naar deeze streeken koers te zetten. Andere gelukzoekers deezer natie volgden spoedig hunne voetstappen. Allen vermoeiden zy zig op eene ongelooflyke wyze. Eindelyk zetteden zig zommigen, veel eer uit weêrzin in zoo zwaaren arbeid, als om dat zy zig in hunne hoop bedrogen vonden, te Cayenne neder.
In 't jaar 1624, zonden eenige kooplieden van Rouaan eene kleine Volkplanting, bestaande uit zes-en-twintig menschen, die de oevers der Rivier Sinamari verkozen, om zig neder te slaan.
Twee jaaren later, in 't jaar 1626, kwam 'er eene nieuwe Volkplanting, aanzienlyker dan de eerste, en die zig aan de Rivier Conanama nederzettede. Men bouwde aldaar een Fort, stelde 'er een Bevelhebber over aan, en liet 'er een gewapend vaartuig, om den handel langs de kust te beveiligen.
Deeze beide Volkplantingen vermeerderden aanmerkelyk door den toevoer, die zy uit Frankryk ontfingen. Zy breidden zig tot verscheiden plaatsen uit.
Zedert het jaar 1674, had men zig op het Eiland Cayenne gevestigd, en aldaar de kust van Remire, als de vruchtbaarste en aangenaamste streek, tot verblyfplaats uitgekozen. Men moest de Arikarets, en eenige andere Indiaansche volken, aldaar woonende, verjagen.
In 't jaar 1675, verkoos men eene andere woonplaats, drie mylen meer ten westen, op een uithoek van het Eiland, alwaar de mond der Rivier Cayenne een haven oplevert. Men bouwde aldaar een Fort, waar aan men den naam van het Fort Louis gaf, en digt daar by een Dorp of Stad, die de hoofdstad der geheele Volkplanting geworden is, en welke men naar den naam van het Eiland Cayenne noemde. Men breide zig vervolgens uit in alle de gedeelten van dit zelfde Eiland, en aan de naby gelegene Rivieren.
In 't jaar 1640. zetteden de Franschen zig aan de Rivier Surinamen neder; maar de lage en moerassige grond, en ongezonde lucht in dit gedeelte van Guiana, deeden hun het zelve wederom verlaten. De Engelschen maakten 'er gebruik van.
Eenige kooplieden van Rouaan, denkende, dat uit deeze Volkplanting voordeel te haalen was, besteedden daar toe, in 't jaar 1643, gezamentlyk zekere somme van penningen. Zy droegen hunne belangen op aan een ondernemend man, PONCET DE BRETIGNY genaamd, die den oorlog zoo wel aan de Planters als aan de Negers verklaard hebbende, spoedig werd van kant geholpen. Deeze Maatschappy, aan welke men den naam van de Maatschappy der Noord-Kaap gaf, verkreeg van Koning LODEWYK XIII. opene Brieven, waar by deeze Vorst aan haar het uitsluitend voorrecht toestond van den koophandel en scheepvaart op Guiana, tot welks grensscheidingen men by die zelfde brieven bepaalde, aan de zuldzyde de Rivier der Amazonen, en aan de noordzyde de Orenoco. Deeze bepaaling der grensscheidingen ontmoette geene zwarigheid, noch veröorzaakte eenige klagten, dewyl geheel Europa wist, dat de Franschen zedert langen tyd in het bezit van Guiana waren, en de eersten geweest zyn, die aldaar handel gedreven en Volkplantingen aangelegd hadden.
Verscheiden lieden van aanzien, in deeze Maatschappy deel genomen hebbende, verkregen van den Koning nieuwe voorrechten en nieuwe vergunningen door dit geheele Land. By herhaling zonden zy derwaarts aanzienlyken onderstand; en men liet meer dan agt honderd menschen naar Guiana vertrekken, zoo tot meerdere beveiliging en aanwas van de onderscheidene aangelegde Volkplantingen, als om nieuwe aan te leggen, en ontdekkingen te ondernemen, door dieper in het Land door te dringen.
De treurige dood van PONCET DE BRETIGNY de deelgenooten ter nedergeslagen hebbende, werd, in 't jaar 1651, eene nieuwe Maatschappy opgericht, die meerder opgang scheen te zullen maken. Het merkelyk aantal van ingelegde penningen, stelde haar in staat, om, tot in Parys toe, zeven of agthonderd menschen by één te verzamelen. Zy wierden by de Seine ingescheept, om naar Havre te vertrekken. Het ongeluk wilde, dat de deugdzaame Abt DE MARIVAUX, die deeze onderneming voornamelyk had aangewakkerd, en dezelve als Directeur Generaal bestierd zoude hebben, verdronk op het oogenblik, dat hy stond scheep te gaan. ROIVILLE, een Edelman uit Normandië, die als Generaal naar Cayenne gezonden wierd, wierd op de reize vermoord. [13] Twaalf der voornaamste belanghebbenden, die de bewerkers van deezen aanslag waren, gedroegen zig in de Volkplanting, welkers bloei zy verpligt waren geweest te bevorderen, op zoodanig eene wreede manier, als uit dit verschrikkelyk voorval bereids te voorzien was. Zy deeden aan één van hun, ISAMBERT genaamd, die, benevens drie anderen, zig van het gezag geheel had willen meester maken, het hoofd afslaan. Zyne medepligtigen wierden naar een onbewoond Eiland verbannen. Twee andere deelgenooten stierven kort daar op, en de overgeblevenen gaven zig aan de grootste buitensporigheden over. De Bevelhebber der Vesting liep naar de Hollanders over, met een gedeelte van zyne bezetting. Zy, die aan honger, ellende, de woede der Wilden van het vaste Land, welken men op honderde manieren getergd had, waren bloot gesteld, achtten zig zeer gelukkig, toen zy met een schip en twee sloepen de Eilanden onder den wind bereiken konden. Vyftien maanden na dat zy in het Eiland waren aangeland, verlieten zy het Fort, de krygsbehoeften, de wapenen, de koopmanschepen, benevens vyf- of zeshonderd lyken van hunne ongelukkige medgezellen.
In 't jaar 1663, werd eene nieuwe Maatschappy, onder het opzigt van den Request-meester LA BARRE, opgerigt. Dezelve bezat een capitaal van niet meer dan twee maal honderd duizend gulden: maar de hulp der Regeering stelde haar in staat, om de Hollanders, die zig aldaar onder het geleide van SPRANGER hadden nedergezet, toen zy dit Land door deszelfs eerste bezitters hadden zien ontruimen, uit deeze bezitting te verjagen. De Indianen waren na het vertrek der Franschen in het Eiland te rug gekeerd, maar SPRANGER noodzaakte hen, om naar Terra-Firma de wyk te nemen. Hy verbeterde de vestingwerken, deedt groote uitzuiveringen en voordeelige bebouwingen der landen. Na dat deeze Maatschappy onder het opzigt van BARRE een jaar bestaan had, maakte zy een gedeelte uit van de groote Maatschappy, die de grondslag was van alle die Maatschappyen, welken men voor Africa, en voor het Nieuwe Weereld-deel had opgerigt. In 't jaar 1667, wierd Cayenne aangevallen, geplonderd, en wederom verlaten door de Engelschen, en de vluchtelingen namen het weder in bezit, om het zig, in 't jaar 1772, andermaal te zien ontweldigen door de onderdanen der Vereenigde Nederlanden, die het echter niet langer, dan tot in 't jaar 1676, behouden konden. Te dier tyd werden zy door den Marschalk D'ETRÉES van daar verjaagd. Naderhand is de Volkplanting niet meer aangevallen geworden.
De Franschen wederom meesters van Cayenne geworden zynde, waren ten sterksten bedagt, om zig op het Eiland en het vaste Land wel te vestigen. Met meerder zorgvuldigheid dan ooit kweekten zy alles aan, waar by de koophandel belang konde hebben. Verscheiden koopvaardy-schepen kwamen aldaar handelen, en eene meenigte huisgezinnen zetteden 'er zig ter neder. Eenige Kapers bragten ook het hunne toe tot aanwas der Volkplanting.
Beladen met het geen zy in de Zuid-Zee geroofd hadden, vestigden zy zig te Cayenne, en het belangrykste was, dat zy besloten hunne schatten tot den landbouw te besteden.
Zy scheenen denzelven met nadruk te willen voortzetten, en Cayenne was vry wel bevolkt, toen DUCASSE in 1688. aldaar aanlandde, met oogmerk, om Surinamen te vermeesteren en te plunderen. De natuurlyke lust der Kapers herleefde, de nieuwe Colonisten werden wederom Kapers, en hun voorbeeld lokte byna alle de inwoonders uit.
Deeze onderneming was niet gelukkig, uit hoofde van de weinige voorzorgen, die men genomen had, om de aankomst deezer vloot voor de Hollanders, welken men voornemens was re overrompelen, geheim te houden. Men vondt hen overal in staat van verdediging. Een gedeelte der aanvallers sneuvelde; anderen wierden gevangen genomen, en naar de Antillische Eilanden gezonden, alwaar zy zig nedersloegen. De overigen gingen wederom te scheep. Zedert dien tyd heeft de Volkplanting veel moeite gehad, om het verlies van haare inwooners te herstellen. Het scheen zelfs, dat zy byna geheel in vergetenheid geraakt was, tot in 't jaar 1763, wanneer de Fransche Regeering haar een nieuwen luister trachte te geven.
Frankryk ontdeed zig van de akeligheden van eenen schandelyken oorlog. De gesteldheid der zaaken had de Regeering genoodzaakt, om, met opöffering van verscheiden gewichtige bezittingen, den vrede te koopen. Het scheen insgelyks noodzakelyk, om de natie, zoo wel de geledene rampspoeden, als de misslagen, die dezelven berokkend hadden, te doen vergeten. Men wendde haar oog af van de Volkplantingen, die zy verloren had, om het zelve te vestigen op Guiana, het welk, zoo men zeide, zoo veele rampen vergoeden moest.
Dit was het gevoelen niet van hun, die van den staat der zaaken het best onderricht scheenen. Eene Volkplanting, zedert anderhalve eeuw opgerigt, in een tydstip, dat de gemoederen op groote ondernemingen verhit waren; alwaar burger-twisten, noch vreemde oorlogen aan het aangelegde werk geen nadeel hadden toegebragt; die van de weldaaden der Regeering en het voordeel van den koophandel nimmer was verstoken geweest; alwaar de voorraad van voortbrengzels altyd zeker geweest was:—deeze Volkplanting was niet noemenswaardig. De ellende en vergetenheid was haar deel geweest, zelfs in het tydstip, dat de Fransche bezittingen in America door haaren luister en rykdommen, de oude en nieuwe weereld verbaasden. Haare gesteldheid was zelfs van dag tot dag verërgerd. Hoe kon men hopen op die groote vooruitzigten, welken men 'er van gaf? Deeze aanmerkingen wederhielden de Regeering niet. Om het verlies van Canada te vergoeden, wilde men in Guiana een vry volk vestigen, dat door zyne eigene kragten in staat zoude zyn, om aan vreemde aanvallen het hoofd te bieden, en geschikt, om door den tyd andere Volkplantingen, wanneer de omstandigheden zulks vorderden, te hulp te komen.
Dit werk wierd bestuurd door eenen arbeidzamen Staats-Minister. Als een verstandig Staatsman, die de veiligheid niet aan de rykdommen wilde opõfferen, was zyn doelwit, een bolwerk op te rigten tot verdediging der Fransche bezittingen. Als een gevoelig Wysgeer, die de rechten van het menschdom kent en eerbiedigt, wilde hy deeze vruchtbaare en onbebouwde streeken door vrye menschen bevolken. Maar men voorzag alles niet. Men vergiste zig met te gelooven, dat Europeanen onder de gezengde luchtstreek de vermoeijenissen zouden doorstaan, die tot den aanleg en zuivering van onbebouwde landen verëischt worden, en dat menschen, die in de hope van een gunstiger lot hun vaderland verlieten, zig aan een woest leven gewennen zouden in eene luchtstreek, die minder gezond was, dan haare geboorte-grond.
Dir verkeerd stelzel werd zoo dwaaslyk uitgevoerd, ais het ligtvaardig was aangenomen. Alles werd aldaar ingerigt, zonder beginzel van wetgeving, zonder te letten op de betrekkingen, welken de Natuur onder de menschen gesteld heeft. De laatstgemelden werden in twee zoorten verdeeld, eigenaars en arbeiders. Men hield niet in 't oog, dat deeze verdeeling, die in Europa stand grypt, het gevolg is van oorlog, omwentelingen, en oneindige toevalligheden, die de tyd te weeg brengt; dat zy voortkoomt uit de voortduuring van een maatschappelyk leven, maar geenzints de eerste grondslag is der maatschappye, die in haaren oorsprong wil, dat alle haare leden in den eigendom deel hebben. De Volkplantingen, die nieuwe bevolkingen, en nieuwe maatschappyen zyn, moeten deezen grondregel volgen. Met den eersten tred ging men 'er reeds van af, door de landen in Guiana alleen toeteschikken aan hun, die zekere geldsommen, tot de bebouwing noodig zynde, konden aanbrengen. De overigen, wier begeerlykheid men door ydele of wisselvallige hope gaande maakte, werden van het aandeel in de landen uitgesloten. Dit was een gebrek van Staatkunde, tegen de rechten van het menschdom inloopende. Indien men aan alle de nieuwe Colonisten, welken men naar dit naakte en woeste Gewest heen voerde, een gedeelte gronds om aan te leggen gegeven had, zoude elk het bebouwd hebben op eene manier, aan zyne kragten en vermogens geëvenredigd: de één met zyn geld, de ander met zynen arbeid. Het was een onvermydelyk vereischte geweest, om aan alle de leden der nieuw aangelegde bevolking eenen eigendom aan te bieden, alwaar zy hunnen arbeid, hunne vlyt, hun geld, met één woord, hunne meer of min uitgestrekte vermogens, konden te werk leggen.
Menschen, naar onbebouwde landstreeken overgevoerd, vonden 'er niets dan behoeften. De geregeldste en onafgebrokenste arbeid konde niet beletten, dat zy, die in deeze woestenyen met het aanleggen van landen hunnen tyd doorbragten, van alles ontbloot bleven, tot het meer of min afgelegen tydvak van den oogst. Ook verbond zig de Regeering, aan wien zulk eene blykbaare waarheid niet ontsnappen konde, om alle Duitschers, alle Franschen zonder onderscheid, welke tot de bevolking van Guiana geschikt waren, twee jaaren lang te onderhouden. Maar deeze daad van rechtvaardigheid was geene daad van voorzigtigheid: het was te voorzien, dat al wierden zelfs de levensmiddelen met zorg, met yver en met belangloosheid in genoegzaamen voorraad opgelegd; de meestcn derzelven noodwendig moesten bederven, het zy op de reize, het zy naderhand: het was te voorzien, dat gezouten vleesch, wel of kwalyk bewaard, nimmer een geschikt voedzel zyn zoude voor ongelukkige vluchtelingen, die eene gezonde en gematigde luchtstreek verlieten, om de brandende zand-woestynen onder de gezengde luchtstreek te bewoonen, om de vochtige en regenachtige lucht der zonne-keerkringen in te ademen.
Eene verstandige Staatkunde zoude zig met de vermeerdering van het vee hebben bezig gehouden, alvorens te denken, om 'er menschen te vestigen. Deeze voorzorg zoude niet alleen een gezond voedzel aan de eerste Colonisten bezorgd hebben, maar hun ook de gepaste werktuigen opgeleverd tot de ondernemingen, welke de vorming van eene nieuwe bevolking verëischt. Met deeze hulpmiddelen zouden zy de vermoeijenissen hebben getrotseert, welke de Regeering op zig genomen had rykelyk te zullen betalen. Zy zouden woonplaatsen en koopwaren bezorgd hebben aan hun, die 'er hun verblyf moesten houden. Op deeze wyze zoude de ontworpene Volkplanting in korten tyd eene behoorlyke vastigheid verkregen hebben.
Men maakte deeze aanmerkingen niet, hoe eenvoudig en natuurlyk ook: na het doorstaan van eene lange reize, werden twaaf duizend menschen ontscheept op woeste en onbebouwde kusten, in het ongunstigst jaargetyde, in het regen-saisoen. Indien de nieuwe Colonisten in het begin van het saisoen van droogte waren aangeland, op de hun toegeschikte landen verdeeld, zouden zy den tyd gehad hebben, om hunne wooningen in gereedheid te brengen, de bosschen om te hakken of te verbranden, hunne velden te bearbeiden en te bezaaijen.
By gebrek van deeze voorzorge, wist men de meenigte van menschen, die na malkanderen aanlandden, niet te plaatsen, Het Eiland Cayenne zoude tot eene plaats van rust en verversching voor de kortlings ontscheepte perfoonen gestrekt hebben. Men zoude 'er wooningen en middelen van bestaan gevonden hebben. Maar het vooröordeel, om de nieuwe en de oude Volkplanting niet onder elkander te vermengen, deedt deeze voorzorge in den wind slaan. Als een gevolg van deeze styfhoofdigheid, plaatste men twaalf duizend ongelukkigen op de Salut-Eilanden, aan de oevers der Rivier Kourou, onder tenten en in slechte hutten. [14] Aldaar, verwezen zynde tot werkeloosheid, verveeling, het gemis der eerste benoodigdheden, besmettelyke ziekten, die altyd door bedorven voedzel veröorzaakt worden, tot alle de wanörden, welke de ledigheid voortbrengt onder een volk, dat verre heen vervoerd, zig onder eene nieuwe luchtstreek bevindt, eindigden zy hun droevig lot onder de verschrikkelykste wanhoop. Hunne asch zal steeds om wraak roepen tegen de voorstanders van eene onderneming, die zoo veele ellendige slachtöffers gemaakt heeft.
Op dat niets aan het onheil ontbreken zoude, en de geldsommen, tot de uitvoering van eene ongerymde onderneming geschikt, geheel en al verspild zouden worden, oordeelde hy, die in last had om aan alle deeze noodlottigheden een einde te maken, zig verpligt, om twee duizend menschen welker sterk gestel aan de ongunstige luchtstreek, en de onuitsprekelykste ellenden wederstaan had, naar Europa te rug te voeren.
Een zestigtal van huisgezinnen uit Duitschers en inboorlingen van Acadia bestaande, ontsnapte echter aan de algemeene verwoesting. Zy sloegen zig neder aan de Sinamari, wier oevers nimmer door de zee overstroomd worden, en vonden aldaar eenige natuurlyke velden, en een grooten overvloed van Schildpadden. Die zwakke Volkplanting heeft zig, langs deeze Rivier, in stand gehouden. De visscherye, de jagt, de vee-fokkerye in de uitgestrekte zand-woestynen, welken de Natuur in deeze streeken gevormd heeft, het planten van een weinig ryst, Turksch graan en catoen; deeze leverden hun het noodige middel van bestaan op.
Bevolking van Fransch Guiana.
Na zoo veele noodlottige omstandigheden, en de verachting, waar toe Fransch Guiana vervallen is, is het niet te verwonderen, dat de bevolking van dit Land zeer zwak is.
De inwooners bestaan uit Europeanen, Mulatten, Negers en Indianen. De eerstgemelden of blanken, bedragen slechts een getal van agt of negen honderd, zoo in de hoofdplaats Cayenne, als door het overige gedeelte van het Land verspreid. Verscheiden van hun zyn ongelukkig en arm. Zy, die meer op hun gemak leven, bestaan van ampten, jaargelden en soldyen, ten kosten van de algemeene schatkist. Het vertier van levensmiddelen, het welk de bezetting en het verblyf der geenen, die zig aldaar van 's Lands wegen bevonden, noodzakelyk maakt, doet het grootste getal der inwooners aan den kost geraken. Men zoude moeite hebben, om vyf-en-zeventig eigenaars van Plantagiën op te tellen, die van den opbrengst van hun land bestaan. Verscheiden woonen op eenen zeer verren afstand van de hoofdplaats. Het getal der Mulatten is vier of vyf honderd, en dat der Negers negen duizend.
De Mulatten, die overal onderdrukt worden, hebben dit misschien meer in Guiana, dan ergens anders, ondervonden.
"Schoon de Creolen, van een blanken en eene zwarte voortgeteeld, zegt de Burger LESCAILLIER in zyn te meermalen aangehaald Exposé des moyens &c., over 't algemeen veele lichamelyke voorrechten hebben, vlugheid, eene onbedwongene en bevallige houding, een zeer geregeld gestel en voorkomen, worden zy zeldzaam voor goede voorwerpen gehouden, wanneer men hen in den rang der slaven plaatste, uitgenomen de geenen, welken men tot huisselyke diensten gebruikte. De reden daar van is gemakkelyk naar te gaan; daar zy uit de gemeenschap van eenen blanken, die tot de Plantagie niet behoorde, ten gevolge van eene ongeoorloofde verbintenis, waren voortgesproten, verbeterde de opvoeding het gebrekkige van hunne geboorte niet. Zy verachtten de Negers, en werden door dezelven wederkeerig veracht. Zeldzaam gelukte het hun, wanneer zy, onder de zwarten vermengd, op de Plantagiën arbeidden.
De algemeene laagheid, waar in men dit zoort van menschen in de Volkplantingen hield, en die alle nayver in hun uitdoofde, had te Cayenne hun tot eene zwervende en ongebondene hoop volks gemaakt; byna geen enkele onder hun was of tot den landbouw, of tot eenig handwerk geschikt.
"De middelen, die men wel eer te werk stelde, met oogmerk om hen nuttig te maken, hebben het kwaad nog verërgerd. De Gouverneurs hebben gemeend de vrygelatenen te moeten beschouwen als lieden, die verpligt waren op het eerste bevel op te trekken. Dienvolgende waren alle de manspersoonen boven de veertien jaaren, getrouwd en ongetrouwd, landbouwers, werklieden, of andere, zonder onderscheid, begrepen onder eene zoogenaamde Compagnie Jagers, zonder soldy, staande onder bevel van een zeker zoort van Officiers, maar die ook geen soldy trokken, nog eenigen rang hadden. Deeze ongelukkigen, verpligt om op het eerste gegeven sein op te trekken, hebben zig, uit dien hoofde, nimmer op eenen vasten voet kunnen nederzetten, trouwen, zig tot eenig vast handwerk begeven, en nog minder zig op den landbouw toeleggen. Den dienst, die hun bevolen werd, zeer slecht uitvoerende, alleenlyk betaald wordende voor de dagen, dat zy werkelyk dienst deeden, hadden zy, by hunne te rug komst, geen eerlyk en zeker middel van bestaan, het geen hen dikwils noodzaakte om door wandaaden en strooperyen den kost te zoeken.
"'Er was ook nog een ander zoort van Creolen, van een vrye vader en moeder geboren. Zy oeffenden handwerken of den landbouw, en leefden daar van met hunne huisgezinnen. Derzelver getal is in Fransch Guiana oneindig klein."
De blanken, die geene eigendommen bezaten, het zy werklieden, het zy anderen, maakten het aanzienlykst gedeelte der bevolking van hun zoort uit: zy hebben een getal van dertien honderd bedragen, van allerleyen ouderdom en kunne, zonder de bezetting daar onder te rekenen; maar men verzekert, dat zy thans tot een getal van zeven of agt honderd versmolten zyn.
Onder dit aantal van persoonen vindt men byna twee derde van het mannelyk geslacht, om reden, dat het getal der genen, die zig buiten 's Lands begeven, ten aanzien der mannen altyd veel aanmerkelyker is. Indien men van dit aantal manspersoonen de zieken, oude lieden en kinderen aftrekt, bleven 'er ten hoogsten vier honderd mannen overig, die in staat waren om de wapenen te voeren.
Onder de laatstgemelden waren niet meer, dan honderd-en-vyftig eigenaars van middelmatige en kleine Plantagiën, die, hoe zeer grootendeels van geen belang tot bevordering van 's Lands voorspoed, en den uitvoer der koopwaaren, echter tot onderhoud van derzelver bezitters als voldoende beschouwd konden worden, 'Er bleven derhalven tweehonderd vyftig mannen (blanken) overig, die in dit Land hun bestaan vonden, behalven door den landbouw; de één door posten en ampten tot het bestuur, of tot den krygsdienst betrekkelyk; de anderen, als werklieden, daglooners, of bedienden van allerleije zoort, hunne soldyen uit de algemeene schatkist, en hunne wedden van de Regeering ontfangende.
Indien nu de dienst zoo van het Land, als van byzondere persoonen, slechts honderd en vyftig van deeze menschen bezig hield, zoo bleven 'er dus honderd overig, wier bestaan zeer wisselvallig was. Het was van aanbelang zig bezig te houden met dit klein getal persoonen, die van middelen ontbloot waren.
Men vergrootte eenige bezittingen, men ondernam nieuwen arbeid, men deelde eenige landeryen uit, en bezorgde daar by tevens gereedschappen en vee. De arbeiders en bouwlieden vonden bezigheid, en de laatstgemelden begonnen voordeel te doen.
Eene bevolking van zes honderd mannen (blanken) tegen drie honderd vrouwen, had geene evenredigheid tot vermeerdering der bewoners, noch tot bevordering der goede orde, in een Land, alwaar men de vermenging met Zwarten en Mulatten aan de hand gaf, en alwaar by gevolg de wet zelve tot hoerereije en overspel scheen uit te noodigen. Zulk een staat is schadelyk voor de maatschappy. Het was dus van een dringend aanbelang daar in te voorzien.
Men had eene Volkplanting te Iracoubo begonnen, bestaande uit dertig mannen, uit een zeker getal afgedankte soldaten uitgekozen. Men moest ontwyffelbaar aan deeze mannen bezorgen verstandige, arbeidzaame en bekwame vrouwen. Om dit oogmerk te bereiken, verzogten de Bestuurders van Guiana aan de Regeering, en wel tot eene eerste proeve, een getal van vyf-en-twintig of dertig weesmeisjens, die met weinige kosten hadden kunnen overkomen. In geval deeze poging gelukt was, zoude men van dit zelfde middel wederom hebben gebruik gemaakt, en nieuwe bezitingen in deeze uitgebreide Volkplanting hebben kunnen aanleggen: men sloeg geen acht op dit belangryk voorstel, noch op veele anderen, die tot bevordering en verbetering des Lands zouden hebben kunnen medewerken.
Het is waarschynlyk, dat deeze bezittingen verlaten zyn geworden, en dat de meeste blanken, die 'er hun bestaan uit moesten vinden, uit de Volkplanting vertrokken zyn.
De Negers bedroegen in Fransch Guiana een getal van negen duizend. De Burger LESCAILLIER meldt ons, dat men, in 't jaar 1788, hem over de mogelykheid van de afschaffing der slavernye raadpleegde. Deeze Bestuurder verklaarde van begrip te zyn, dat men in de Volkplantingen de akeligste gebeurtenissen te duchten had, indien men niet langzamerhand den weg tot deeze gelukkige omwenteling baande. Drie jaaren lang deedt hy alle moeite, om de mogelykheid van dusdanige verandering zeker te stellen: hy toonde het voorbeeld van eene betere bestuuring, ten aanzien van de Negers van den Staat: hij bezorgde hun een gezonder en vaster voedzel: hy liet hen kleeden en in hunne ziekten oppassen. Op zynen raad en volgens zyn voorbeeld, heeft men de zwangere en zogende vrouwen ontzien: men droeg zorge voor kinderen en jonge lieden: men betoonde ontzag voor oude lieden en zieken: men moedigde het aangaan van huwelyken aan: men arbeidde, om goede zeden, vlyt en bedaardheid in de Negers aan te wakkeren: juiste belooningen vervulden de plaats van harde en willekeurige kastydingen.
Zulk eene handelwyze heeft de gelukkigste uitwerkingen gehad. Het werk werd met yver en arbeidzaamheid verrigt, en het gelukte door dit middel, om aan de Negers hunnen staat van slavernye te doen vergeten.
Men dagt niet meer aan wegloopen: vyf of zes schuilplaatsen der weggeloopen Negers, van alle gemeenschap verwyderd, in ontoegangelyke Landen en ondoordringbaare bosschen verzonken, zyn van tyd tot tyd vernield, of door de vredelievende middelen van onderhandeling, tot de stem der menschelykheid, die tot in deeze verblyfplaatsen was doorgedrongen, te rug gebragt.
De optochten met krygs-geweld waren tegen deeze arme schepzels byna onuitvoerlyk: zy kostten aan zommigen van hun het leven, en maakten de anderen altyd nog afkeeriger. Men moest dus tot eenig ander middel zyn toevlucht nemen. Een zendeling, met een kruis in de hand, en onder het geleide van een getrouwen Neger, ging hun de woorden van vrede brengen, hun kwytschelding beloven, en allen kwamen zy, met hun volkomen genoegen, hunne yzere kluisters hernemen. Een deezer verblyfplaatsen onder anderen, verscheiden dagreizens van alle woningen afgelegen, was, zedert verscheiden jaaren, eene veilige wykplaats voor een groot getal van weggeloopene Negers. Men had slechts eene oppervlakkige kennis wegens het bestaan van deeze wykplaats. Een Priester begaf zig te voet derwaarts, vergezeld van eenige ongewapende Mulatten, en bragt van deeze plaats, op ééne keer, drie-en-veertig persoonen mede, waar onder verscheiden kinderen waren, in de bosschen geboren, en die nooit een blanken gezien hadden. Het gebeurde werd van wederzyden vergeten. De eigenaars leerden 'er door, om nuttige voorwerpen, die hun ontloopen konden, zonder mogelykheid van ze wederom te krygen, met meerder geschiktheid te behandelen, en de Negers hernamen met onderwerping hunnen gewoonen arbeid.
Men heeft voorgegeven, dat de Negers in Guiana beter behandeld werden, dan in de andere Volkplantingen. Dit voorgeven wordt door geen bewys gewettigd. 'Er zyn in deeze landstreek weinig groote Plantagiën en gegoede Planters; en deeze laatstgemelde behandelden, over 't algemeen gezegd, hunne slaven het best, het zy om dat zy meerder middelen bezaten, het zy om dat ze meerder doorzicht hadden.
Zeer geringe Planters, van alle toevoorzicht verre verwyderd, oordeelden beter hun fortuin voort te zetten, door van drie of vier Negers, welken zy in het geheel bezaten, eenen onmatigen arbeid te vorderen. Zy lieten hun zelfs den Saturdag niet, welken men anders gewoon was aan hun tot bebouwing van hunnen eigenen tuin toe te staan, en zomtyds ontnamen zy hun zelfs den Zondag: zy bekreunden zig over hun in 't geheel niet, noch by ziekte, noch by gezondheid: zy bezorgden hun geen behoorlyk voedzel noch kleeding, en nimmer heeft men ten deezen opzigte in Guiana kunnen verwerven de uitvoering van het geen by de wetten, le Code noir genoemd, bepaald was.
Op de Plantagiën, waar men rykelyker bemiddeld was, doch welker getal ongelukkig zeer klein is, werd dit gebrek verbeterd door de zorge der eigenaars, door overvloed van groenten tot levensmiddelen, door het visschen en jagen in zekere landstreken, en door de kleine geld-sommetjes, die de Negers zig bezorgden, door het overschot van hun gevogelte en levens-middelen op de markt te verkoopen.
Zommige eigenaars der Plantagiën maakten in geschrifte menschlievende en verstandige Reglementen, die aan de Negers werden bekend gemaakt. De ondervinding heeft bewezen, dat, wanneer de slaven beter behandeld werden, zy met meerder yver tot bevordering van de belangen hunner meesters medewerkten. Eén deezer Planters had aan elke Negerin, die zes kinderen behoorlyk zoude opvoeden, de vryheid beloofd. Wanneer die voorwaarde eenmaal vervuld was, werd de belofte met veel statie ter uitvoer gebragt.
Brave en verstandige Planters, volgden natuurlyker wyze de beginzels van menschlievendheid en de goede voorbeelden. Redeneeringen onder allen, en blyken van misnoegen, aan wreede meesters te kennen gegeven door den verstandigen, bestuurder, den Burger LESCAILLIER, van wien wy deeze byzonderheden ontleend hebben, hebben langzamerhand op het bestaan der Negers in deeze Volkplanting, en op den staat van derzelver bebouwing, invloed gehad. Maar naderhand is de al te groote zorgloosheid der Regeering oorzaak geweest, dat het getal der Negers niet aanmerkelyk is aangegroeid, gelyk had moeten gebeuren, zoo uit hoofde van de gemakkelykheid van het bekomen van levens-onderhoud in dit Gewest, als van den zeer aanzienlyken invoer van slaven.
Misschien is het aan eenige van de hier boven opgegevene voorzorgen toe te schryven, dat de afschaffing der slavernye in Fransch Guiana zulke akelige gevolgen niet veröorzaakt heeft, als te St. Domingo. Deeze omwenteling werd op eene rustige wyze bewerkt, en men verhaalt, dat men verscheiden Negers gezien heeft, die de gehechtheid aan hunnen ouden meester aan den dag leiden, door op zyne Plantagie te blyven, en denzelfden arbeid te verrigten, als of de wet 'er hun toe noodzaakte.
Zeden en gewoonten der Indianen.
De volken, die in het ukgestrekte vaste Land van Guiana, voor de aankomst der Europeanen, omzworven, waren verdeeld in verscheidene natiën, die over het geheel niet zeer talryk waren, Zy hadden geene andere zeden, dan die der Wilden van het zuidelyke vaste Land. Deeze volken leven altyd van elkander afgescheiden, en dikwils verre verwyderd. Men onderscheidt dezelven in Indianen aan de kusten, en in Land-Indianen, dat is, die het binnenste gedeelte van het Land bewoonen. Deeze Land-Indianen, die weinig of geen omgang met de blanken hebben, behouden hun oorsprongelyk character en hunne gebruiken meer volkomen. Zy maken een groot getal van onderscheidene natiën uit, wier aanwezen zig niet tot eenig gedeelte van den grond van dit Land bepaalt; maar die, zonder verwarring van woonplaats veranderende, elkander op zeer verre afstanden wederom vinden.
De Galibis zyn onder deeze natiën de voornaamste en talrykste; hunne taal wordt door alle de anderen over 't algemeen het best verstaan. Zy strekken zig van Cayenne tot aan de Orenoco uit. De Arouaques, de Acoquas, de Aramichaux, de Armancoutous, de Pourpourouis, de Pirious, de Mayés, de Palicours, de Puchicours, de Maraones, de Ouroukouyennes, de Macoussis, de Nouragues, de Emerillons, de Taryaras, de Ouins, de Calicouchiennes, de Coussaris, de Tocoyennes, de Maourious, de Mayecas, de Itoutanes, de Calipournes, zyn andere Indiaansche volken van deeze zelfde landstreek.
De Wilden of Indianen van het vaste Land van Guiana, zyn van eene middelmatige gestalte; [15] de vrouwen zyn klein en niet zoo wel gemaakt als de mannen. Hunne huid heeft eene rood koperachtige kleur. Zy hebben zeer zwarte en zeer gladde hairen. Hunne trekken verschillen weinig van die der Europeanen. De vermenging van dit geslacht met dat der blanken, brengt, by de eerste voortteeling, menschen voort, die van de laatstgemelden niet onderscheiden zyn.
De vrouwen hebben eene zekere zoort van zachtheid in haar aangezicht; verscheiden zyn van een aangenaam voorkomen, en hebben niets wilds. Zy haten, zoo men zegt, de Franschen niet; maar eene minnestreek met eene getrouwde vrouw gaat met veel gevaar voor haar, en zelfs voor den minnaar, gepaard: op de minste verdenking maakt de man hen beiden van kant.
De meeste Indianen loopen byna naakt. Men beweert, dat zommigen, voor al die aan den kant van de Rivier der Amazonen woonen, geheel en al naakt loopen. Zy beschouwen het als een zeker voorteeken, dat hy, die de schaamdeelen bedekt houdt, ongelukkig zoude zyn, of in het loopende jaar sterven. De anderen dragen weinige kleederen. De mans kleeding bepaalt zig tot een linnen gordel, dien zy om het lyf winden, nu en dan op de manier van eene korte rok. Deeze gordels zyn doorgaans van catoen doek, blaauw, Guinée of Salempoure genaamd; zommigen dragen bovendien nog een zoortgelyke lap, waar mede zy hunne schouders bedekken.
De Indianen van de kust dragen niets op hun hoofd: hunne hairen, die van agteren kort zyn afgesneden, en over het voorhoofd nederhangen, maken hen in dit opzigt gelykvormig aan de oude Grieken en Romeinen. By de volken, die meer binnen in het Land wonen, ziet men echter nu en dan mutsen van vederen van verschillende kleuren, die, vooral op feest-dagen, tot opschik dienen, Deeze zelfde Indiaansche volken maken gebruik van onderscheidene kleedingen, insgelyks op eene vernuftige manier van vederen gemaakt; zy dragen dezelven voor de maag, tot voorschooten, gordels en halsbanden. Zy houden bovendien veel, om hunne armen, de voorhand, en de beenen met armbanden van glaaze koraalen te vercieren; en elk volk heeft ten deezen opzigte die kleur verkozen, welke hy het meest bemint, en waar by zy ook be/tendig volharden. Zy, die wegens hunne afgelegenheid geene gemeenschap met de Europeanen hebben, en daar door geen kraalwerk weten te bekomen, verstaan de konst, om kraalen van een zwart en zeer hard hout te maken, welken zy draaijen, polysten en op eene zeer aartige manier doorbooren. Zy maken 'er halscieraden van, die naar git gelyken, en een tak van koophandel voor hun opleveren.
De vrouwen maken insgelyks, van kraalen van onderscheidene kleuren, voorschooten ten naasten by van eene vierkante gedaante, maar van boven veel naauwer dan van onderen, en ten hoogsten twee handen breed. Haare geheele kleeding bestaat in één van deeze voorschooten, en zy vercieren zig met halsbanden, armbanden, en een zoort van ringen, zelfs tot aan de enklauwen. Zommige dragen ook aan het been, tot aan de hoogte van de kuit, een weefzel van catoen, op het vleesch zelf vast gemaakt, het welk zonder hun echter hinderlyk te zyn, de groeijing belet, en al de kragt en zelfstandigheid naar boven trekt, zoodanig, dat zy op stelten schynen te loopen. Dit belachelyk gebruik is niet algemeen.
Zoo is het ook gelegen met de Roucou, zynde eene roode verw, aan dit Land eigen, waar mede de meeste Indiaansche volken hun lichaam, aangezicht en zelfs hunne hairen besmeeren.
Twee redenen kunnen hen tot het aannemen van dit gebruik bewogen hebben. Voor eerst, om aan hunne huid eene kleur te geven, naar hunne natuurlyke kleur gelykende, en die hun toeschynt dezelve te versterken, te verfraaijen, en eene eenparigheid en weerschyn aan dezelve te geven: de tweede reden is, om door den olyächtigen aart en zeer sterke reuk van dit smeerzel, de groote muggen, en andere insecten te verdryven, waar door zy, zonder dit hulpmiddel, dikwils gekweld zouden worden; voor al zy, die dicht by de kusten woonen, en in zekere landstreeken, alwaar deeze ontrustende insecten in grooten overvloed gevonden worden.
Het is waarschynlyk, dat die volken, die van de Roucou geen gebruik maken, de Binnen-Landen bewonen, alwaar men het gemelde ongemak niet ondervindt.
Alle Indianen zyn overgegeven aan bygeloof, en zeer luy; maar het ontbreekt hun niet aan behendigheid, noch vernuft; en hoe koud zy ook schynen te zyn, 'er is misschien geen volk, dat meer levendigheid bezit. In weêrwil van hunne uiterlyke ongevoeligheid, zyn hunne driften ongemeen. Zy leven ongeregeld, en zyn zeer aan den drank overgegeven. Hunne haat is onverzoenlyk, en hunne wraakzucht geweldig, wanneer zy dezelve zonder gevaar kunnen uitöeffenen. Niettemin zyn zy begaafd met eene zekere natuurlyke billykheid, die in hunne daaden uitblinkt, en beginzels van rechtvaardigheid, die hun gedrag bestuuren. Zy hebben zelfs eene zoort van beschaafdheid en minzaamheid. Hunne onderlinge, gesprekken voeren zy altyd met gematigdheid en ingetogenheid. Hunne redeneeringen ademen zagtheid en beleefdheid. Zeldzaam hoort men van hun lompe, en nooit beledigende uitdrukkingen, Zy weten niet wat het is in scheldwoorden uit te vaaren, zelfs wanneer zy, iemand haat toedragen. Hunne burgerlyke beleefdheid jegens elkander is niet minder verwonderlyk. De mannen, wanneer zy niet naar het veld gaan, brengen doorgaans den dag door in eene groote hut, die in het midden van hun gehucht is opgeslagen, en het zy ze in of uitgaan, zy laten nimmer na elkanderen te groeten. Bevinden 'er zig eenige vreemdelingen, vervoegt men zig by hun het eerst. In de huisgezinnen heerscht veel eendragt en rust. De vrouwen zyn arbeidzaam, zachtzinnig, oplettend, en onderworpen. De mannen zyn aan hunne vrouwen zeer gehecht. De gastvryheid is by de Indianen zeer in gebruik. Nu en dan geven zy in grooten getale vriendelyke bezoeken aan nabuurige volken. Zy blyven verscheiden dagen by elkander, en brengen dezelven in vrolykheid door; maar gewoonlyk eindigen zy die, met zig gezamemtlyk dronken te drinken, het geen altyd twisten oplevert. Dit gebrek, het welk de blanken onder deeze volken maar al te veel hebben aangemoedigd, is echter niet moeielyk te verbeteren. Zy geven 'er zig meer aan over uit navolging, en by voorkomende gelegenheden, dan uit hoofde van eene bestendige gewoonte.
De Indianen, die het Christendom niet omhelsd hebben, schynen geenen uitwendigen Godsdienst te hebben: het is echter ontwyffelbaar, dat zy een denkbeeld hebben van het Opperwezen, en van de onsterffelykheid der ziele. De Godsdienst van de meesten gelykt veel naar die der Manicheen, en zy zyn, ten naasten by, met dezelfde vooröordeelen bezet. Zy hebben hunne Toovenaars en Waarzeggers, die tevens de Priesters en Artsen der natie zyn. Men heeft in de reize van STEDMAN gezien, welken eerbied zy in 't algemeen voor de dooden hebben, en dat zy denzelven zoo verre dryven, dat zy hunne beenderen bewaren.
Deeze volken rekenen den tyd naar het toe en afnemen der maan, en het zeven-gestarnte, Behalven deezen, onderscheiden zy nog verschillende hemelteekenen. Onder den lynrechten hemelkring wonende, bekommeren zy zig niet over den afstand der zonne.
De Indianen bemoeien zig bijna in 't geheel niet met de opvoeding hunner kinderen. De ouders betoonen eene ongemeene tederheid voor hunne kinderen, wanneer zy in hunne eerste jeugd zyn; maar in een meer gevorderden ouderdom, schynen zy dezelven niet meer te kennen. Zy gaan hun in niets te keer; zy beveelen hun niets; zy berispen hun nooit, en durven het zelfs niet doen; want het is niet zonder voorbeeld, dat men een zoon zijnen vader straffeloos heeft zien slaan.
Schoon de Indianen weinig spreken, en zelfs stilzwygende schynen, hebben zy echter een vrolyken geest, en eene geneigdheid tot spotternye: zy zingen by alle gelegenheden; en wanneer zy oploopend zyn, ontzien zy zig geene schimpredenen hoe genaamd.
Hun leven verslyten zy byna geheel in ledigheid. Men ziet hun altyd in hunne hangmat liggen. Zy brengen 'er geheele dagen in door met praten, en met zig in een kleinen spiegel te bekyken, met het schikken van hunne hairen, of zoortgelyke vermaken. Zommigen scheppen vermaak in aanhoudend op de fluit te spelen, of liever te brommen; men kan het by niets beter vergelyken; want hunne groote fluiten maken een geluid, eenigermaten gelykende naar het gebulk van een os. De Indianen zyn dus uit hunnen aart zorgeloos. Zy arbeiden niet, dan wanneer het gebrek of de nood 'er hen toe dwingt: maar het is merkwaardig, dat deeze zorgeloosheid in alle omstandigheden geen plaats heeft; want het oorlogen, het jagen, het visschen, bezigheden, die kragt en werkzaamheid vorderen, met geduld gepaard, behagen hun altyd zonderling. De arbeidzaamsten, wier getal niet groot is, houden zig bezig met het maken van bogen, pylen, hangmatten, gereedschappen tot de huishouding, en met het maken van praauwen en booten.
De vrouwen zyn de slavinnen der mannen. Behalven de zorg van het huishouden, zyn zy belast met het beplanten der velden, welken de man van de stronken gezuiverd heeft, met het uitwieden van het onkruid, met het inzamelen van den oogst, met het gereed maken van den drank, van de cassave, met het haalen van hout, en water, met het maken van aardewerk; met één woord, zy zyn verpligt zig met alles te bemoeijen, buiten de jagt en visscherye: daarënboven moeten zy zomtyds het onderhoud voor hunne mannen gaan zoeken, terwyl deeze zig zacht in hunne hangmat bakeren.
De veelwyverye is by de Indianen geöorloofd, meer door gewoonte, dan om eenige andere reden. Ieder man is gerechtigd zoo veele vrouwen te hebben, als hy onderhouden kan: hy zendt haar te rug, wanneer hy het geraden oordeelt; en, zoo hy het goed vindt, laat hy haar geheel en al varen, zonder in eeniger manieren voor haar onderhoud te zorgen. By verlating van eene vrouw, belast de vader zig doorgaans met de zorg over de kinderen.
De Indianen trouwen altyd met hunne nabestaanden, zelfs in den tweeden graad van bloedverwantschap. De jongens beschouwen hunne volle nichten, als of zy dezelven door een zeker recht van geboorte verkregen hadden. Dus trouwen zy haar dikwils, schoon ze niet meer dan twee of drie jaaren oud zyn. Ondertusschen neemt de man eene andere vrouw, welke hy weg zendt, wanneer dit jong meisjen groot genoeg geworden is, om met hem zamen te woonen.
De huwelyken worden in een oogenblik, en zonder eenige plechtigheid, voltrokken. Indien een Indiaan een goed visscher, een goed jager, en arbeidzaam is, is hy zeer gezien. Zoo dra eene jonge dogter het oog op hem geworpen heeft, biedt zy hem drinken aan, en zelfs hout, om by zyne hangmat vuur aan te leggen. Zoo hy dit weigert, is zulks een blyk, dat hem het meisjen niet gevalt; zoo hy het aanneemt, is het huwelyk gesloten. Dien zelfden dag blyft het meisjen niet in gebreken, om haare hangmat in de nabyheid van die van haaren toekomenden echtgenoot op te hangen. Des anderen daags brengt de jonge vrouw hem eeten en drinken, en van dien tyd af neemt zy de zorge van zyne huishouding waar.
De schoonvaders beschouwen hunne schoonzoonen als zoo veele knechts, geschikt om hun te dienen, en begeeren dus niet te werken. De nieuw getrouwde Indianen houden zig bezig met het hakken van hout, en het bouwen van de hut. Zy zyn verpligt te gaan jagen en visschen; met één woord, om te voorzien in het onderhoud van de vrouw en kinderen van hunnen schoonvader, die met de armen over elkander in zyne hangmat blyft liggen. Deeze jong-getrouwde lieden zyn ook nog aan eene zeer harde wet onderworpen. Wanneer hunne vrouw voor de eerste maal in het kraambedde bevalt, blyven zy in hunne hangmat, welke men aan het dak van 't huis vast maakt. Een stuk cassave-brood, en een weinig water maken al hun voedzel uit.
Na dit gestreng vasten eenige weken te hebben uitgehouden, laat men hen ter neder, en men maakt hun met groote visch-graaten, of tanden van eenig wild dier, eenige insnydingen op onderscheiden plaatsen van hun lichaam, het geen de Creolen noemen frelanguer. Zeer dikwils zelfs geeft men hun verscheiden zweepslagen. Met deeze plechtigheid is het nog niet afgedaan. Hy, die vader geworden is, is verplicht zig in dienst te begeven by den eenen of anderen ouden Indiaan, en zyne vrouw voor eenige maanden te verlaten. Geduurende al dien tyd moet hy zoo onderworpen zyn, als een waare slaaf. Hy moet zig onthouden van het eeten van varkens-vleesch en grof wild. Wanneer de tyd der slavernye vervuld is, gaat men uit om krabben te vangen; men vangt eene zeer groote meenigte; men rigt een festyn aan, en drinkt zig dronken; vervolgens geeft men in groote statie den man aan de vrouw te rug.
De krygs-bouwkundige FOUCIN, die de oevers der Rivier Oyapoc bereisd heeft, spreekt eene zoo algemeen aangenomene zaak eenigermaten tegen. "Men heeft stoutmoedig beweerd, zegt hy, dat eene vrouw, in het kraambedde bevallen zynde, aan alle de lasten der huishouding onderworpen was, en haaren man bediende. Het is niet anders, dan het tafereel sterk te overschaduwen, om het belangryk te maken. Maar indien men de waarheid hulde wil doen moet men toestemmen, dat de vrouwen, die bevallen zyn, negen dagen lang, door de geenen, die haar vergezellen, met de grootste gematigdheid behandeld worden, en dat zy eerst na afloop van dien tyd haare bezigheden hervatten. De mannen, wel is waar, houden hun rust, maar dit is een gevolg van hun bygeloof. Zy eeten dan niets als visch; zy onthouden, zig van alle zoorten van vleesch, zig overtuigd houdende, dat hun gedrag op het lot en het gestel van hunne kinderen invloed hebben zal."
De mannen houden nooit hun middagmaal te zamen met hunne vrouwen: de laatstgemelde dienen hun, en geven hun wasch-water, wanneer zy hunne maaltyd geëindigd hebben. De Indianen zyn gewoon, wanneer zy zitten, hunne hielen plat op den grond te zetten. Echter hebben zy een houten stoel, welken zy moulé noemen, en waar van zy by het geven van bezoeken gebruik maken. Het is een zoort van zitbank, geheel uit één stuk gemaakt, en zeer ongemakkelyk, waar van het bovenste, byna de gedaante van een boot hebbende, zoo hol is, dat men 'er tot aan het midden in zakt, en de kniën byna de kin aanraken.
De voornaamste arbeid der Indianen, en die hun het ernstigst bezig houdt, is het bouwen van hunne hutten. Dezelve zyn vierkant, maar meer lang dan breed; zommige zyn gelyks gronds, andere hebben 'er nog eene verdieping boven op. De hooge hut is eene zamenvoeging van eenige palen, die in den grond gestoken zyn, van de hoogte van omtrent agt of tien voeten, waar over men een planken vloer heen legt, met kleine lysten, gemaakt van palmboomen hout, het welk zig gemakkelyk laat klooven. Men klimt in deeze hut door middel van stammen van boomen, die niet sterk gebogen zyn, en waar op men eenige keepen of voegen gemaakt heeft, die in plaats van sporten dienen; maar deeze stammen hebben zoo weinig stevigheid, dat zy dan naar de ééne, dan naar de andere zyde overhellen. Het is zeer moeielyk om 'er met schoenen op te klimmen, en nog moeielyker om 'er af te komen. De lage hut is gebouwd van twee paalen, waar op eene lange stok of spaar rust, die het geheele gebouw ondersteunt. Men legt van alle kanten op dit dak takken van boomen, die men vervolgens met bladeren bedekt; en eene kleine deur, aan één der zyden gemaakt, vormt den ingang. De Indianen, die aan de oevers van de Oyapoc woonen, munten nogtans uit in de manier, waar op zy hunne hutten bouwen, welke veel stoutheid en cierlykheid vertoonen, uit hoofde van de weinige dikte van het daar toe gebruikte hout.
De Galibis, nabuuren van Cayenne, zyn in hunne huizen byna op elkander gestapeld. 'Er zyn 'er, waar in men zomtyds tot twintig en dertig huishoudingen telt. De veiligheid, waar mede deeze Wilden onder elkander leven, is oorzaak, dat hunne woningen in 't geheel geene sluiting hebben. De deuren staan altyd open, en men kan 'er in komen, als men wil.
Het uitgestrektste van alle Indische gebouwen is de Taboui, welke de Franschen doorgaans de groote hut noemen. Het is eigentlyk de plaats, waar de Wilden van dezelfde natie gewoon zyn by elkander te komen. Zy houden aldaar hunne vergaderingen; zy ontfangen 'er de vreemdelingen; zy houden 'er hunne plechtige feestynen, of liever hunne slemp-partyen. De Taboui, die aan het geheele volk gemeen is, is eene zoort van overdekte hal of markt, vyftig of zestig voeten lang, en tien of twaalf breed. In het midden en aan de beide einden, die altyd open zyn, plant men groote gaffels-wyze gemaakte staken, waar op men groote stukken hout plaatst, om tot een dak te dienen. Vervolgens regelt men de balken, die van boven van het gebouw tot naar beneden loopen, alwaar zy op kleine gaffels-wyze gemaakte staken rusten, van vier of vyf voeten hoogte, en die in eene reije met tusschen-vakken geplaatst zyn. Van binnen plaatst men eenige lange dwarshouten, met koorden van heesters vast gemaakt, en dienende om 'er de hangmatten der mannen aan op te hangen: want de vrouwen genieten het zelfde voorrecht niet; zy zitten gewoonlyk op die zelfde plaats, haare hielen op den grond houdende, of op een bank. Het dak van de Taboui is gedekt, even als van de andere hutten. Hoe groot deeze verblyfplaats ook zy, het timmerwerk is niet minder eenvoudig, noch beter uitgedacht, dan dat van alle andere hutten. De plaats, welke de Indianen verkiezen, is doorgaans eene hoogte, of de oever van eene Rivier. Hunne huizen, die eene groote armoede te kennen geven, zyn zonder eenige orde geplaatst; en het nabuurig land-gezicht heeft zeldzaam iets aanlokkelyks. De stilte zelfs, die in hunne wooningen heerscht, en die nu en dan alleenlyk door het geschrei van vogelen of andere dieren wordt afgebroken, is geschikt om angst aan te jagen.
De bouw-orde van de groote en kleine hut is overal dezelfde niet. By eenige volken is de eerste getimmerd in eene eironde gedaante van ronde houten, die vernuftig zyn zaamgevoegd, en met koorden van heesters aan elkander gebonden. Men overdekt dezelve met een dak van palmboom-bladeren, het welk rondom afhangt, tot op den afstand van omtrent drie voeten van den grond, uitgenomen ter plaatse van den ingang, alwaar het zelve een weinig meer verheven is. De lucht en het daglicht spelen 'er dus van alle kanten door, zonder eenige hinder te kunnen toebrengen. Men is 'er volmaakt beveiligd voor de zon, den wind en den regen.
Verscheiden andere hutten van byzondere persoonen zyn langwerpige gebouwen, insgelyks van ronde houten gemaakt, dragende een dak van eene gevelswyze gedaante, met palmboom-bladeren overdekt. Meestal is, op de hoogte van zes of zeven voeten boven den grond, eene zoldering, tot een woonplaats voor de byzondere persoonen geschikt. Deeze zoldering is gemaakt van stammen van palmboomen, die gespleten en niet breed zyn, latende openingen tusschen elkander overig, zoodanig dat de vuiligheid 'er door valt, en de lucht, zoo wel van onderen, als van ter zyden doorspeelt; want het dak zakt niet af tot op de hoogte van deeze zoldering. In het benedenste gedeelte is eene afzonderlyke plaats, met een beschot afgeschoten, tot verblyf voor de vrouwen, en om 'er den nacht door te brengen.
Het huisraad en de keuken-gereedschappen der Indianen zyn niet zeer talryk, en van weinig waarde. De voornaamste, of nuttigste, zyn hunne hangmatten, die doorgaans van catoen gemaakt zyn. 'Er zyn 'er, die van eene andere stoffe gemaakt zyn; maar zy zyn zoo gemakkelyk niet, zoo wel uit hoofde van de ruwheid der koorden, waar van zy geweven zyn, als om dat zy openingen hebbende, men voor het steken der groote muggen en andere insecten niet beveiligd is. Om deeze zoort van bedden te maken, bedienen zig de Indianen alleenlyk van vier groote stokken, van vyf of zes voeten lengte, aan elken hoek met een houten pin, of eenig koord van heesters, vast gemaakt. Zy voegen ook verscheiden draden catoen, in de lengte en aan beide zyden van dit huisraad, het welk een weinig tegen de muur is overgebogen, zeer konstig te zamen; waar na zy tusschen deeze draden eene zoort van weverspoel laten doorloopen. Zy slaan die draden telkens sterk aan, met een stok van zeer hard en een weinig snydend hout. Wanneer het weefzel van de hangmat afgemaakt is, maken zy 'er koorden aan vast, om dezelve te kunnen ophangen, waar het hun gelieft. De Indianen besmeeren hunne hangmatten dikwils met Roucou, gemengd met eenige harst, of met balsem van Copaïva, of zelfs met oly. Zy schilderen daar op allerleye zoorten van loofwerk, met eene wonderbaarlyke geëvenredigdheid. Die bedden, waar op men het gemakkelykst slapen kan, zyn de witte hangmatten, wel aangeslagen, van zeven voeten in het vierkant. De Indianen in Guiana maken dezelven zeer fraay, en van allerleye grootte.
Men gevoelt veel minder warmte in een hangmat, dan in een bed, naar de Europeesche wyze gemaakt; en de zieken, die door de koorts zyn aangetast, vinden zig merkelyk verligt, wanneer zy 'er eenige uuren in hebben doorgebragt. In plaats van een deken, bedienen zy zig van een mat, van palmboom-bladeren gemaakt: men spreidt die ook over den grond, wanneer men aldaar wil gaan liggen.
Na de hangmatten, zyn de Pagaras dat huisraad, waar mede de Indianen zig meest bezig houden. Het zyn manden of korven van verschillende grootte en gedaante. 'Er zyn vierkante, langwerpige, en ook ronde. Zy zyn met rood en zwart loof werk beschilderd. Die geenen, waar van men zig doorgaans bedient, hebben eene langwerpige vierkante gedaante. Zy zyn overal dubbeld, en tusschen beiden gevuld met Baroulou-bladeren, op dat het water niet binnenwaarts zoude kunnen doordringen. Deeze zoort van manden hebben de verdienste, dat ze zeer ligt zyn. Alle dienen zy, om 'er kleederen, huisselyke gereedschappen, en levensmiddelen in te bergen.
De manier, waar op de Indianen hun aardewerk maken, en verglasen, is niet van konst ontbloot. Zy maken potten van eene ongemeene grootte, door strooken potaarde op een platten grond naast elkander te schikkcn, dezelven te verdunnen, en aan elkander vast te maken: zy trekken daar op eenige afteekeningen en beeldtenissen, met eene aarde van verschillende kleuren: zy laten die potten vervolgens bakken; daar na doen zy 'er van buiten eene zoort van zeer lymig vernis over heen, gemaakt van eene gom, Simiri genaamd: zy besmeeren daar mede deeze potten, wanneer ze uit het vuur komen, en polysten dezelven, eer dat ze koud zyn geworden. Men ziet onder deeze potten zommigen, die drie voeten in den omtrek groot zyn. Deeze dienen, om vleesch te braden, of gekookte dranken voor feestdagen gereed te maken. Van dezelfde stof maakt men ook zeer groote ronde platen, geschikt om de Cassave te droogen.
De praauwen of booten, waar van zig de Indianen bedienen, om in de Rivieren en langs de Kusten te vaaren, behooren als het meesterstuk; van hun vernuft beschouwd te worden. Deeze praauwen, wier ligtheid verwonderlyk is, zyn van een uitgeholden stam van een boom, en wel van één stuk, gemaakt. Zomtyds zyn zy aan de kanten met stukken hout opgehoogd. 'Er zyn 'er, die dertig of veertig voeten lang zyn; en andere, die puntsgewyze eindigen, zyn zoo klein, dat zy naauwlyks twee of drie menschen kunnen bevatten: ook kantelen zy dikwils om; doch de Indianen ontrusten zig daar over niet, dewyl zy het zwemmen volmaakt verstaan. Zy keeren hunne vaartuigen dadelyk om, hoosen 'er het water uit, en gaan 'er weder in.
De manier, waar op zy gewoon zyn die praauwen te bouwen, is zeer eenvoudig. Zy zoeken een boom van negen of twaalf voeten dikte, en zoo recht, als zy dien maar vinden kunnen: zy maken in denzelven, in de lengte, eene opening van negen of tien duimen: vervolgens haalen zy 'er het hout van wederzyden van binnen uit, wel zorge dragende, dat zy dit doen op dezelfde maat van dikte, ten einde de praauwen haare rondte zouden behouden. Dit gedaan zynde, keeren zy den boom om, ten einde denzelven van buiten te bewerken. Aan het voorste gedeelte maakt men denzelven gewoonlyk spitser, en zomtyds zyn de beide uiteinden in breedte aan elkander volmaakt gelyk. Voornamelyk houdt men in het oog, om 'er over al eene gelyke dikte aan te geven. De dikte van den bodem is doorgaans van twee duimen: de zyden van anderhalven duim, en de randen slechts van één duim. Om de boot open te maken en te verwyden, plant men langs de timmerwerf, die een weinig verheven moet zyn, palen op den afstand van drie of vier voeten van elkander. Men legt van binnen en van buiten vuuren aan; en wanneer de boom door heet is, heeft men een stuk hout, in de gedaante van een nyptang, waar mede men de kant van de boot by herhaling naar zig toe trekt, zoo dat dezelve in drie of vier uuren tyds geheel moet zyn open gemaakt. Men moet altyd water by zig hebben, om de hette van het vuur te matigen, in geval het zelve te sterk mogt zyn, en de boot gevaar mogt loopen van te verbranden.
De Indianen maken zelden randen aan hunne praauwen, om dat 'er spykers, planken, en andere dingen toe noodig zyn, welken zy niet kennen, voor al de geenen, die diep landwaarts in woonen. Zy vergenoegen zig derhalven, om de kanten van agteren tot vooren met stukken van palmboomen, die de dikte van eene halve vuist hebben, op te hoogen. Zy weten dezelve aan de praauw zoodanig vast te maken, dat 'er geen water kan door komen, zoo de golven 'er niet over heen loopen. Aan het agterste gedeelte maakt men een roer vast, of anders bestuurt men dezelve met een roeyriem. Het handvat van deeze zoort van riem, veel gelykende naar een bakkers schop, eindigt gewoonlyk met een halve maan, om het des te beter met de hand te kunnen vast houden. Het gedeelte, het welk in het water bewogen wordt, is zeer dun, en wordt aan het einde al langer hoe dunner. De Wilden houden zig niet alleen op met roeijen, maar ook met zeylen. Hun zeyl is van eene vierkante gedaante, en gemaakt van stukken van palmboomen, die in de lengte gespleten, en tot latten gesneden zyn, in goede orde naast elkander gerangschikt, en met koorden van heesters, of draden van zekere plant, Pite genaamd, vast gehecht.
Alle de Indianen zyn zeer bekwaam in de scheepvaart. De heer FOUCIN, Officier onder de Ingenieurs, die langen tyd in Guiana dienst gedaan heeft, is de Rivier Oyapoc komen afvaaren, onder het geleide van twee Indianen. "Elk oogenblik, zegt hy, moet men onaangezien den stroom, aan de praauw eene nieuwe wending geven. Indien men den doortocht mistte, zoude men tegen de klippen aan stukkea stooten. De eerste waterval van deeze Rivier is de gevaarlykste: indien men geen volkomen vertrouwen op de Indianen stelde, zoude men waarlyk beängst worden. Men ontmoet aldaar, in zeer naauwe vakken, zeer hooge watervallen. Zonder vergrooting gesproken, de kanten van de praauw raakten byna van wederzyden tegen de klippen aan. Men vaart altyd werkelyk langs de klip, die tegen den stroom over ligt. Het oog der beide Indianen, die met roeijen bezig zyn, moet zoo scherpziende zyn, als hunne arm sterk is. Zomtyds gaan zy boven op hunne banken staan, om den weg juist af te meten; de overweging en de uitvoering volgen elkander zoo gezwind als bliksem-straalen: jonge lieden alleen zyn tot deeze vaart geschikt. De oudste der roeijers bereikte naauwlyks twintig jaaren. Van natuure vrolyk zynde, lachen zy onophoudentlyk. Een vogel, een visch, trok hunne aandacht; dadelyk vlogen zy naar hunne pylen. Het behaagde my niet, dat zy zig met dit tydverdryf bezig hielden, wanneer wy ons in de watervallen bevonden; maar wetende, dat zy niet gaarne worden tegengegaan, zeide ik 'er niets van, en ik heb 'er my wel by bevonden. Hier uit kan men afnemen, dat hy, die de praauw bestuurt, een goed gezicht, zoo wel als kragten, hebben moet. Ik ken geen voorbeeld van zulk eene zonderlinge manier van vaaren; zy is zeer merkwaardig; men kan ze niet anders, dan met zulk eene roeyriem, te werk stellen."
De gewoone wapenen der Indianen in Guiana zyn de boog, de pylen, en de knods, met welke laatste men iemand met éénen slag de herssens inslaat. Het is een zoort van liniaal, byna een duim dik, en twee voeten lang, in het midden smal, en drie of vier duimen aan de beide einden breed, zynde de hoeken als een scherpe vischgraat uitgesneden. Dit wapentuig wordt altyd van zeer hard hout gemaakt.
De Palicours bedienen zig van een halve piek of braadspit, welke zy Serpo noemen. Het is een meer dan gemeen wapentuig, om zoo te zeggen, alleen geschikt voor de voornaamsten des volks. Tot een wapentuig van verdediging hebben zy een schild, gemaakt van zeer ligt hout, het welk zy van buiten met verscheiden kleuren beschilderen. Het heeft eene byna vierkante gedaante, en is van binnen een weinig hol; in het midden is een zoort van handvat, om het des te steviger te kunnen vast houden.
Deeze verschillende volken worden elk door een Opperhoofd bestuurd, dien wy Capitain noemen. Zyn gezag wordt hem eigentlyk nog by verkiezing, nog by erfvolging opgedragen. Wanneer een Opperhoofd oud geworden is, en zyn einde wordt te gemoet gezien, heeft het algemeen gevoelen reeds bestemd dien geen van zyne naaste vrienden, die het meest geschikt is, om hem op te volgen, het zy uit hoofde van zyne jaaren, het zy van zyn caracter, of zyne groote gemeenzaamheid met den Capitain, die hem reeds bevorens als zynen medehelper, en opvolger behandelde. Hy vervult zyne plaats, zonder dat dit eenige moeite of wanorde veroorzaakt.
Het gezag van dit Opperhoofd is meer vaderlyk, dan gestreng. Hy is belast met de zorge der regeering, met die van 's volks veiligheid, en van het onderhoud van weduwen en weezen, enz. Hy geeft geene belooning, en oeffent ook geene straffe uit. Zyn vermogen bestaat daar in, dat hy eene grootere uitgestrektheid van eigendommen en bouwlanden heeft, dewyl hy meerder bedienden heeft; om dezelven te doen bearbeiden, zynde zyn huisgezin doorgaans zeer talryk, (want hy inzonderheid heeft verscheidene vrouwen,) terwyl elk één, tot dit volk behoorende, op zekere tyden, of wanneer hy het vordert, het geen echter zelden gebeurt, verpligt is voor hem te arbeiden.
Die naar deezen grooten eere-post staat, verklaart zyn oogmerk, door in zyne wooning te rug te komen, met een rondas of schild op het hoofd; met nedergeslagene oogen, en eene diepe stilzwygendheid in acht nemende. Hy deelt zelfs zyn oogmerk niet mede aan zyne vrouw en kinderen; maar zig naar een hoek van zyne wooning begeevende laat hy zig aldaar eene kleine verschanssing maken, die hem naauwlyks de vryheid overlaat om zig te kunnen bewegen. Daar boven hangt men zyne hangmat, op dat hy geene gelegenheid hebben zoude om met iemand te spreken. Hy gaat van die plaats niet, dan om aan de behoeften der natuur te voldoen, en om de harde beproevingen te ondergaan, welken de andere Capitains hem van tyd tot tyd opleggen.
Men laat hem, zes weken lang, een zeer gestreng vasten onderhouden. De nabuurige Capitains komen hem des morgens en des avonds bezoeken. Zy stellen hem voor, dat hy, om zig den rang, waar naar hy staat, waardig te maken, geen gevaar moet vreezen, dat hy niet alleen de eere der natie zal hebben te handhaven, maar zelfs wraak te nemen over hun, die hunne nabestaanden en vrienden in den oorlog gevangen hebben genomen, en dezelven eenen wreeden dood hebben doen ondergaan; dat arbeid en vermoeying voortaan zyn deel zyn zullen, en dat hy geen ander middel hebben zal, om hoogachting te verwerven.
Na deeze aanspraak, welke hy met zedigheid aanhoort, geeft men hem eene meenigte slagen, om hem daar door te kennen te geven, wat hy al te lyden zoude hebben, indien hy in de handen van de vyanden zyner natie viel. Geduurende de uitvoering daar van, staat hy regt over einde, met de handen kruislings op het hoofd. Elke Capitein geeft hem op het lyf drie zwaren slagen met wortels van palmboomen. Dit wordt twee malen daags geduurende zes weken herhaald. Men slaat hem op drie plaatsen van het lichaam, op de borst, op den buik, en op de dyen. Het bloed stroomt; en in de zwaarste pyn moet dit aanstaande Opperhoofd geene de minste beweging maken, noch de geringste blyk van onverduldigheid betoonen. Hy keert vervolgens naar zyne gevangenis te rug, en heeft vryheid om in zyne hangmat te gaan liggen; boven dezelve plaats men, als zegeteekenen, alle de roeden, die ter zyner kastydinge gediend hebben. De jonge lieden, tot zyne wooning behoorende, maken dezelve, ook staande dat de kastyding wordt uitgeoeffend; en vermits elke Capitain niet meer dan drie slagen geeft, heeft men zeer veele roeden noodig, wanneer het getal van die Capitains groot is.
Indien hy dit zes weken lang doorstaat, beproeft men hem nog: op eene andere wyze. Alle de Opperhoofden der natie verzamelen zig by elkander, deftig uitgedoscht, en verbergen zig, in den omtrek van zyne woonplaats, tusschen de struiken, van waar zy een afgryzelyk geschreeuw doen hooren. Met de pyl op den boog gespannen, treden zy op eene ruwe wyze in zyne woning; zy neemen hem mede, schoon door zyn vasten, en de ontfangene slagen reeds sterk verzwakt. Zy dragen hem in zyne hangmat, binden dezelve aan twee boomen vast, en doen 'er hem uitgaan. Even als de eerste keer, bereidt men hem door eene aanspraak tot het geen hy zal ondergaan; en om zynen moed op nieuw te beproeven, geeft elk hem een en geesselslag, nog veel harder dan bevorens. Hy gaat vervolgens weder liggen; en men legt rondom hem hoopen van zeer stinkende kruiden, die men in brand steekt, zoo dat hy 'er de hette met smarte van gevoelt, maar echter zoo, dat de vlam hem niet raken kan. De rook alleen, die hem van alle kanten omringt, doet hem zeer veel ongemak lyden. Hy wordt half gek in zyne hangmat, en zoo hy in dezelve blyft, vervalt hy in zulke zwaare flaauwten, dat men hem voor dood zoude houden. Men geeft hem eenigen sterken drank, om zyne kragten te herstellen; maar hy koomt zoo dra niet tot zig zelven, of men verdubbelt het vuur, en doet hem nieuwe vermaningen. Terwyl hy midden in dit lyden is, brengen alle de anderen hun tyd door met rondom hem te zitten drinken. Eindelyk, wanneer zy denken, dat hy op den hoogsten trap van zwakte is, doen zy hem een halsband en een gordel om, gemaakt van bladeren, welken zy met groote zwarte mieren vullen, wier steek uittermaten pynlyk is. Deeze beide verciersels hebben schielyk het vermogen, om hem door nieuwe pynen te doen ontwaken. Hy staat op, en, indien hy nog kragten genoeg bezit om over einde te staan, giet men hem door een zeef een geestryk vocht over het hoofd. Dadelyk gaat hy zig in de naast by zynde Rivier of Fontein wasschen, en keert naar zyne wooning te rug, alwaar hy een weinig rust kan nemen. Men doet hem zyn vasten aanhouden, maar met minder gestrengheid. Hy begint klein gevogelte te eeten, doch geene anderen, dan die door de overige Capitains gedood zyn. De mishandelingen verminderen, en het voedzel vermeerdert trapsgewyze, tot dat hy zyne voorige kragten herkregen heeft. Als dan wordt hy verklaart Capitain te zyn: men geeft hem een nieuwen boog, en al wat verder tot zyne waardigheid behoort. Intusschen dient deeze ruwe beproeving alleen om Krygs-Oversten, of Opperhoofden van minderen rang te maken. Om tot den eersten rang verheven te worden, moet hy in het bezit zyn van eene praauw, door hem zelven gemaakt, en die eenen langduurigen en moeijelyken arbeid vordert.
De manier des Lands, om Artsen, by hen Pieis of Piaies genaamd, te maken, is niet minder merkwaardig. Die deezen voornaamen eere-post begeert, brengt eerst omtrent tien jaaren door by eenen ouden Arts of Piaie, wien hy verpligt is ten dienste te staan, deszelfs onderwyzingen ontfangende. Deeze oude Arts geeft acht, of hy de noodige verëischten heeft: hy moet boven de twintig jaaren oud zyn.
Wanneer de tyd der beproevinge gekomen is, doet men den aanstaanden Arts vasten, met meerder gestrengheid zelfs, dan omtrent den Capitain plaats had. De oude Piaies af Artsen verzamelen zig by elkander, en sluiten zig met hem in eene hut op, om hem het voornaamste geheim van hunne konst, in bezweeringen bestaande, te leeren, In plaats van hem te geesselen, laat men hem danssen, doch met zoo weinig tusschenpoozing, dat, gemerkt den staat van zwakte, waar in hy zig reeds bevindt, hy spoedig in bezwyming nedervalt. Dan doet men hem ook gordels en halsbanden aan, vol met groote zwarte mieren. Om hem met de geweldigste middelen gemeenzaam te maken, steekt men hem vervolgens eene zoort van tregter in den mond, waar door men hem eene groote meenigte van tabak-sap doet doorzwelgen. Zulk een vreemd geneesmiddel veröorzaakt hem ontlastingen, die zelfs tot bloedstortingen overslaan, en verscheiden dagen duuren. Wanneer deeze laatste beproeving is afgeloopen, verklaart men hem tot Piaie of Arts, en dat hy met het vermogen, om alle zoorten van ziekten te geneezen bekleed is. Om echter die beproeving nog te doen aanhouden, moet hy drie jaaren lang vasten, daar in bestaande, dat hy het eerste jaar niets anders eet, dan gierst en cassave; het tweede jaar eenige vrugten, met deeze zelfde zoort van brood; en het derde jaar, dat hy zig vergenoegt, met daar by nog eenig klein gevogelte te voegen. Maar de meeste gestrengheid bestaat in het onthouden van sterke dranken. Geene Piaies, of Artsen, hebben het recht om hunne konst te oeffenen, dan na deezen loopbaan van beproevingen te hebben afgeloopen. Wanneer één van hun by een zieken geroepen wordt, onderzoekt hy denzelven, betast hem alle de deelen van het lichaam, drukt dezelven, blaast 'er op, en eindelyk maakt hy een klein afgeschoten vertrekje in de nabyheid van de hangmat, waar in de zieke ligt. Hy overdekt dit vertrekje met bladeren, en begeeft zig in het zelve met alle zyne geneeskundige werktuigen, die in eene zoort van weitas besloten zyn, en houdende eene groote calebas in de hand, gevuld met drooge en harde zaden, veel naar peper gelykende. Dezelve dient om den Duivel te bezweeren, dien men altyd als de oorzaak der ziekten beschouwt. De Piaie, of Arts, in zyn vertrekje opgesloten, schudt deeze calebas om, maakt een groot geraas, zingt, schreeuwt, en roept zyne Godheden aan. Hier mede houdt hy aan twee of drie uuren lang. Eindelyk, zyne stem veranderende, eenige zaadkorrels in zyn mond steekende, en met eene kleine calebas voor den mond sprekende, hoort men deeze ontzettende woorden: "De Duivel is tegen den zieken uittermaten vergramd; hy wil hem doen omkomen, na hem een geruimen tyd gemarteld te hebben." De omstanders, over deeze uitspraak ter neder geslagen, maken een akelig geschreeuw, en smeeken den Piais om den boozen geest te vrede te stellen, al moest ook alles, het geen het huisgezin bezit, daar aan worden te kost gelegd. Hy geeft gehoor aan deeze verzoeken, en bezweert den Duivel, om zig te laten bewegen. De donderende stem antwoordt, dat deeze of geene zaak daar toe noodig is, en aanstonds wordt dezelve gegeven. Vervolgens is het dienstig te weten, welke de zitplaats van de kwaal is, en welk geneesmiddel men tegen dezelve behoort te bezigen. Daar op volgen nieuwe bezweeringen, nieuwe verzoeken en nieuwe geschenken. Wanneer men aan den kwakzalver alles gegeven heeft, waar in hy lust had, zuigt hy aan het deel, in 't welk de zieke het meeste ongemak gevoelt, en kleine stukjens been, welken hy vooraf in zyn mond gestoken heeft, uitspuwende, zegt hy: zie daar de oorzaak van de kwaal; haast u dezelve te verbranden, en zyt verzekerd, dat de zieke in 't kort hersteld zal zyn.
Deeze voorzegging wordt nu en dan bewaarheid; want 'er worden dikwils wonderbaarlyke geneezingen gedaan, door de verbeelding op eene levendige wyze gaande te maken. Indien het tegendeel gebeurt, en de zieke koomt te sterven, verklaart de bedrieger, dat de geschenken aan den Duivel niet met een goed hart gegeven zyn, het geen deszelfs gramschap op nieuw heeft aangezet. Een van deeze Piaies, of Artsen, meer minziek, dan inhaalend zynde, liet de geenen, die hem raadpleegden, van gebrek vergaan, en deedt vervolgens aan hunne weduwen den voorslag tot een huwelyk. Hy wierd de man van drie vrouwen, welken hy op deeze wyze verkreeg.
Hoe helachelyk ook de voorschriften deezer Artsen zyn mogen, zy worden altyd naar de letter uitgevoerd. Van hun eerste bezoek af, schryven zy een gestreng vasten aan den zieken, en aan alle zyne nabestaanden voor. De Othomacos besproeijen de zieken aanhoudend met koud water; eene manier, die hen spoedig van kant helpt. De Quaybas en Chiricos dompelen dezelven, tot aan den hals, in geweekte kley, of water, om hun van de koorts te geneezen; en schoon men hen doorgaans dood vindt, wanneer men 'er hen wil uithalen, blyven zy niettemin by dit gebruik, hoe ongerymd en gevaarlyk het ook zyn moge.
De Indianen zyn de meesten hunner ziekten verschuldigd aan de gewoonte, om zig al te dikwils met sterke dranken, welken zy weeten te bereiden, dronken te drinken. Zy zouden zig zelven kunnen behandelen, indien zy minder vooroordeelen hadden. Een zeer groot aantal van hun leeft tot by de honderd jaaren. De kennis, welke zy van verscheiden enkelvoudige geneesmiddelen hebben, stelt hen in staat, om wonderbaarlyke geneezingen te bewerken. BIET beweert, dat zy een zekeren wortel hebben, die de vergiftigdste wonden geneest, en de kragt bezit, om gebroken pylen uit te trekken. Hy verzekert deezen wortel gehad, en op het Eiland Barbados geplant te hebben. Maar waar koomt het doch by toe, dat andere reizigers hier van niet spreken?
In weerwil van het zoo even verhaalde, ten aanzien van de Artsen der Indianen, beschuldigt men deeze volken, over 't algemeen, van eene groote verwaarloozing van alle zieken. Het is hun zeer onverschillig, of de zieke eenig voedzel gebruikt, of niet. Wanneer het uur van hunne maaltyd gekomen is, vergenoegen zy zig, met, zonder een enkel woord te spreken, een gedeelte eeten, het welk men hun heeft toegediend, onder zyne hangmat te plaatsen. Met dit al hoort men den zieken nimmer klagen, noch het minste geschreeuw maken, welke pyn hy ook lydt. Hy sterft met eene verbaazende gerustheid, niets vreezende, noch hopende na dit leven. Die geenen van deeze volken, welke de onsterflykheid der ziel gelooven, verbeelden zig, dat dezelve rondom hunne graven omdwaalt.
Behandelingen, welken de Indianen in Fransch Guiana ondergaan hebben.—Middelen om hun voor de Völkplanting nuttig te maken.
In het begin, toen de Franschen zig in Guiana nederzetteden, stelde men de Indianen in eenen staat van slavernye, en maakte hen tot een voorwerp van koophandel. De Regeering dit hatelyk misbruik verboden hebbende, zoo dra zy daar van kennis kreeg, deedt men het zelfde ten aanzien van de Indianen, die uit de Binnen-Landen kwamen, en aan andere Europeesche volken toebehoorden. Wanneer eindelyk dit laatste middel door gestrenge verbonden ontnomen wierd, veröorloofden zig de blanken, van het vertrouwelyk character der Indianen, en hunne geneigdheid tot sterke dranken, misbruik makende, om dezelven, gedeeltelyk met hunne toestemming, gedeeltelyk met geweld, tot arbeid en diensten te gebruiken, waar voor zy hun zeer slegt betaalden.
Wanneer middelen van overreding daar toe niet meer hielpen, stelde men beveelen van de Regeering of Bevelhebbers in de plaats. Door een gebruik, het welk eenigermaten tot een wet geworden was, bestond het loon, het welk deeze arme Indianen voor een maand arbeids genoten, in anderhalf el van eene grove roode stof, die men hun voor zes livres aanrekende.
De Gouverneurs noodzaakten de sterkste manspersoonen van dit merkwaardig volk tot lange en moeijelyke diensten, tot jagen en visschen, ten behoeven van de Opperhoofden der Volkplanting.
Hier van was het gevolg, dat deeze ongelukkigen, die, om van hun onderhoud zeker te zyn, geduurende het goede jaargetyde hadden behooren te arbeiden, naar hunne woonplaatsen te rug keerden op een tyd, dat zy zig tot deezen zoo hoognoodigen arbeid niet meer begeven konden. By hunne aankomst vonden zy dikwils hun huisgezin ten prooy van hongersnood, of ten minsten half vervallen. Wanhoop, ellende, slecht voedzel, het welk men zomtyds aan de beesten niet gegeeven zoude hebben, deeden hen eindelyk sneeven.
Zulk eene verkeerde handelwyze had tot haaren grondslag het vooröordeel van de meeste blanken, die verönderstelden, dat deeze Indianen een slag van menschen waren, verre beneden hun, en geschikt, om aan hun onderworpen te zyn. Dit ongerymd denkbeeld was strydig met de beveelen, welken de Regeering ten deezen opzigte altyd gegeven heeft. Dezelve had de Indianen voor vrye menschen verklaard, die met de blanken gelyk stonden; en nimmer hebben de voornaamste en gegoedste inwooners eenig vooröordeel gehad, tegen de huwelyks verbintenissen met Indiaansche vrouwen, noch tegen de kinderen, die daar uit geboren werden, en van de Europeesche in 't minst niet onderscheiden zyn.
Zy, die binnen 's Lands, uit hoofde van hunne posten, deeze buitensporigheden behoorden tegen te gaan, waren 'er dikwils zelve schuldig aan, of ten minsten zy gedoogden dezelven. Zulk een gedrag heeft ongevoelig den ondergang of de verhuizing van een groot getal Indianen veroorzaakt. Alle de landstreeken in de nabuurschap onzer bezittingen gelegen, zyn 'er thans door ontvolkt
De Burger LESCAILLIER, van wien wy deeze byzonderheden ontleenen, stelt zig zelven de vraag voor, of men het ongeluk van deeze volken niet berokkenen zoude, door hen in de zelfde maatschappye met ons te doen leven, en onze zeden en gebruiken te volgen? Hy antwoordt neen, mits men hun op eene rechtvaardige wyze behandelde. Door hen te beschaven, en in gemeenschap met de blanken te brengen, zeg hy, zal men den haat en de jaloersheid uitdooven, die de verschillende Indiaansche volken verdeelen; men zal hen allen, ten langen lesten, tot een eenig volk zamen smelten. Men zal de vooroordeelen, die hun verblinden, doen verdwynen. Zy zullen het zeker vooruitzicht hebben op een bestaan, het welk, in hunnen tegenwoordigen staat, maar al ta dikwils wisselvallig is.
By de voortbrengzels, die het Land van zelf oplevert, zullen zy die geenen voegen, welken de arbeid hun in meerder overvloed en volkomenheid bezorgt. Tegen verruiling van hunne waaren, zullen zy zig gereedschappen, gewerkte stoffen, koopwaaren aanschaffen, waar van zy nu, of in 't geheel niet, of slechts gebrekkig voorzien zyn. Men zal voor al zorge dragen, om hun vee van allerleije zoort te beschikken, waar voor zy het noodig voedzel verkrygen zullen, door, na het omhakken der bosschen, weilanden aan te leggen, Door onder dit volk werkzaame blanken te vermengen, zal men hun den landbouw, de handwerken en de noodzakelykste konsten der Europeanen leeren. Eenige weinige jaaren zullen voldoende zyn, om deeze kwalyk bestuurde, en zoo lang verachte, landstreek van gedaante te doen veranderen,
De straks genoemde Bestuurder had eenigen van deeze middelen beproefd, en daar van reeds blykbaare uitwerkingen bespeurd.
De Indianen, die onder de zendelingen van Macary waren ingelyfd, hadden levensmiddelen, catoen, tabak, voortgeteeld. Zy hadden gezouten visch, maniok meel, (couac,) tabak in carotten, op de Brazilsche manier, in de hoofdplaats aangebragt: wel is waar, in eene kleine hoeveelheid, maar genoegzaam, om daar van voor het vervolg goede gedachten te vormen. De meesten droegen kleederen en schoenen naar de manier der blanken, wier taal zy ook spraken. De vyf Hoofd-Capitains, of Opperhoofden van dit Gewest, beesten gevraagd hebbende, om aan te kweeken, deedt men 'er hun eenigen toekomen.
Die van Conani bereikten byna denzelfden trap van beschaafdheid.
De Indianen van de Rivier Aprouago, ten getale van twaalf honderd, hebben dezelfde vorderingen gemaakt. Zy hebben gebruik gemaakt van de volkomene vryheid, die hun, met opheffing van alle diensten, was te rug gegeven, en zy hadden reeds regelmatig aangelegde Catoen- en Koffy-Plantagiën tot hun eigen onderhoud. Eene aanmerkelyke verhuizing van Indianen uit de Binnen-Landen, door het zagter Regeerings-bestuur, het welk ten aanzien deezer volken meer en meer werd in acht genoomen, uitgelokt, vermeerderde het getal der inwooners in den omtrek der Rivier Aprouage.
De Indianen, by de Rivier Kaw woonende, ten getale van meer dan vyftig, hadden insgelyks zeer fraaije beplantingen. Zy hadden ook het voornemen, om beesten te weiden.
Van de Rivier Kaw, tot aan de Rivier Kourou, vindt men geen enkelen Indiaan. By de laatstgemelde waren twee bevolkingen, uit omtrent zestig persoonen bestaande, zynde het ongelukkig overschot van een zeer groot aantal, die voor de rampzalige volkplanting, in 't jaar 1763 ondernomen, in dit gedeelte gevonden werden.
Een Planter, genaamd TERRASON, en woonende te Carouabos, omtrent twee en een halve myl onder den wind van Kourou, heeft in zyne nabyheid een klein Indiaansch volk by elkander verzameld, en eenigermaten tot zyn eigen aangenomen. Hy heeft hen tot den landbouw aangemoedigd. Hun eenig denkbeeld van onze genietingen gevende, heeft hy hun geleerd zig dezelven door hunnen arbeid aan te schaffen. Hy heeft hen vooral onderwezen in de konst van beesten te weiden, eene konst, waar van hy hun alle de voordelen geleerd heeft.
De Indianen van de landstreek van Siniamary zyn, even als de anderen, van alle slaafsche diensten omtrent de blanken vry gesteld. Zy hebben beplantingen aangelegd, waar toe men hun eenige gereedschappen geschonken heeft.
Anderen van dezelfde nabuurschap hebben om beesten verzogt, Zy waren daar toe, zoo door de Regeering zelve, als door het voorbeeld der Indianen van Iracoubou, die tien koeyen en een stier ontvangen hadden, uitgenoodigd. Men bezorgde hun, twee maanden lang, iemand, die hun in het oppassen van hun vee onderrigtte. Dezelfde persoon moest zig van tyd tot tyd vervoegen by de andere Indianen, die zig op de veefokkerye toeleiden.
Men oordeelde het nuttig te zyn, om in het gedeelte, dat onder den wind gelegen is, te Mana en te Marony, twee bevolkingen aan te leggen, en daar door eene verzameling van Indianen van geregelde levens-manieren te maken. Behalven de oogmerken van burgerlyke beschaving en bebouwing der landen, stelde men een geschikt Opperhoofd aan, om deeze Indiaansche volken te bestuuren, daar mede bedoelende, om met hun in door hun bewerkte goederen handel te dryven, en hunne geduurige reizen naar Surinamen voor te komen, van waar zy de benoodigde koopwaren by verkiezing gingen halen, niet alleen om dat zy 'er digter by woonen, maar vooral, om dat zy dezelven aldaar van betere zoort vinden.
Door deeze middelen, en eene aanhoudende oplettendheid, kan men den algemeenen welvaart van eene Volkplanting bevorderen, die al den aandacht der Regeering verdient. De volkrykheid der aldaar woonende Indianen zal van zelve vermeerderen. Hun voorbeeld zal uit de Binnen-Landen, zelfs uit die streeken, welke buiten onze grenspalen gelegen zyn, verscheiden van hunne nabestaanden en bondgenooten lokken; iets, waar mede zy zig reeds beginnen bezig te houden. Een der Capitains had het ontwerp gevormd, om naar Hollandsch Guiana te gaan, en zelfs tot aan de Rivier Orenoco, van waar hy dagt verscheiden Indianen, zyne nabestaanden of vrienden zynde, mede te brengen, door hun berigt te geven van de manier, op welke zy by de Franschen werden aangemoedigd.
Het oogmerk van den meergemelden Bestuurder was bovendien, om dit volk door huwelyken met de blanken tot eene gemengde zoort te maken, en die huwelyken te bevorderen, zoo dikwils hy onder hun een vlytig en braaf man, die in eene Indiane zin had, gevonden zoude hebben. Insgelyks zoude hy Indianen hebben laten trouwen met blanke vrouwen, die van goede zeden en arbeidzaam waren. Men zoude aan de mannen landeryen, en aan de vrouwen gereedschappen, werktuigen tot den landbouw behoorende, beesten, en dingen van de eerste behoefte, tot eene huwelyks-gift gegeven hebben. "Geduurende het kort verblyf, door my in deeze Volkplanting gehouden, zegt de Burger LESCAILLIER, heb ik slechts twee van deeze huwelyks verbintenissen kunnen beproeven, die my zyn toegeschenen volmaakt gelukt te zyn." [16]
Op die wyze zoude men uitgestrekte Landen, die, tot hier toe, byna geheel aan de Natuur waren overgelaten, in gelukkige, volkryke en wel bebouwde Landstreeken, hervormd zien. Het Fransche volk, wiens bezittingen in Guiana niet meer dan groote woestenyen zyn, zoude in de daad eigenaar worden van een Land, byna zoo uitgestrekt, als Frankryk zelve. Het zoude eene talryke bevolking tot zig trekken, bestaande uit eene zoort van inboorlingen, hoedanigen men in geene van onze andere Volkplantingen ontmoet.
Hooge en lage Landen.—Timmer-hout.—Voortbrengzels van Fransch
Guiana.—Levens-middelen, tot de tafel dienende.
Wanneer men de reize van den Capitain STEDMAN gelezen heeft, is het minder noodig, om nopens de voortbrengzels van Fransch Guiana breedvoerig te handelen.
In Guiana onderscheidt men, in 't algemeen, hooge en lage
Landen. Laaten wy met de beschryving der laastgemelden beginnen.
De kusten van Guiana worden byna overal door laage en verdronkene landen omzoomd. Dezelve bestaan uit groote vlakten, door het afloopen van het zee-water gevormd wordende, waar van veelen kortlings opgekomen, anderen zedert eeuwen herwaards aanwezig zyn. Deeze zoorten van vlakten worden by elk gety tot de hoogte van één voet, agttien duimen, of twee voeten, iets meerder of minder, overstroomd, en loopen weder droog. Zy zyn overäl bewassen met Paletuvier-boomen, of eenige andere groote planten, die op een slyk-grond, waar in men ten minsten tot aan de kniën inzakt, ondoordringbaare bosschen uitmaken. Van dien aart is het Land aan alle de zeekusten, tot de diepte van drie of vier mylen, gelyk ook langs de oevers der voornaamste Rivieren.
Men ziet dikwils deeze slykbanken, door de zee aan de kust van Guiana aangespoeld, gezwinden voortgang maken, en de roode Paletuvier-boomen aldaar welig opgroeijen. Op gelyke wyze vormen zig ook Eilanden in de monden der Rivieren, en zelfs hooger, op die plaatsen, waar ebbe en vloed plaats heeft. By beurten, zonder dat men 'er eenig juist tydperk van bepalen kan, brengt de zee, in plaats van slyk aan te spoelen, zand en schelpen op de kust. Als dan vormen zig zandbanken, of eene zoort van lange niet zeer hooge duinen, en de roode Paletuvier-boomen, die niet dan in zout water groeien, zig van het zelve beroofd vindende, sterven van tyd tot tyd.
Deeze lage en verdronkene Landen zyn de vrugtbaarste in de geheele Volkplanting; maar 'er valt echter tusschen dezelven eene keuze te doen. Zy zyn alle, ja zelfs de meeste, niet van de beste zoort. Men kent de vrugtbaarsten daar aan, dat onder eene zwarte, of hoog bruine aarde, uit verrotte planten voortgekomen, en naar mest gelykende, ter diepte van zestien of agtien duimen, een slykgrond gevonden wordt, van eene graauwe of bleek blaauwachtige kleur, overal van gelykzoortigen aart, en die zig zeer gemakkelyk laat omspitten. Men kan 'er insgelyks met de hand, en zonder veel moeite, een stok in steeken, al was hy zelfs twintig of dertig voeten lang. Wanneer by dit teeken koomt de nabyheid van de zee, welker lucht de Plantagiën vrolyker, en het verblyf op dezelven gezonder maakt, of ten minsten, indien men niet verder dan ten hoogsten twee mylen binnenwaarts van den mond van eene Rivier af is, kan men, mits behoorlyk arbeidende, zig van eenen goeden uitslag verzekerd houden. Men moet echter ook oplettend zyn, om zulke plaatsen te verkiezen, welken de zon gewoon is te beschynen, tot op eene zekere hoogte, het geen duidelyk is af te nemen uit de grootte van de boomen, en de dikte van die bovenkorst van aarde, welke uit verrotte overblyfzels van planten bestaat. Die lage landen, welke kortlings door de zee gevormd zyn, zyn al te zacht: men kent dezelven aan de jongheid der Paletuvier-boomen.
De aarde, die deeze lage landen tot op eene dikte van twintig duimen, overdekt, zakt meer dan de helft in, vermits zy door de lucht en zon verdroogt. Deeze aarde is ongetwyffeld nuttig, maar het slyk, dat 'er onder zit, is tot de voortplanting het meest geschikt.
De lage landen, welken men tot het aanleggen van groote beplantingen boven alle anderen behoort te verkiezen, verëisschen in het begin meerdere onkosten, dan de hooge landen, om dat men dezelven boven water moet brengen. Wanneer het regen-saisoen geëindigd is, namelyk in de maand July, moet men zig met het droogmaken derzelven bezig houden. Het jaar-getyde, het welk tot deezen arbeid gunstig is, eindigt met de maand December. Men kan deeze onderneming niet goed volvoeren, of men moet 'er ten minsten honderd duizend livres aan kunnen besteden. 'Er zit meer voordeel op het doen van eene groote onderneming, dan van eene middelmatige. De kosten van Negers, het eerste oprigten van wooningen, en werkplaatsen, het getal der persoonen, die tot huisselyke en andere diensten noodig zyn, zyn voor eene kleine Plantagie dezelfde, als voor eene groote, Het is ook noodig, dat hy, die dusdanige onderneming doet, het verëischte character, standvastigheid en kundigheden bezitte, die hem in staat stellen, om zyne onderneming zelf te bestieren: anders moet hy een Opzigter zoeken, die kunde, yver en werkzaamheid zamenpaart; zeldzaame hoedanigheden, welken men niet te ruim betalen kan, wanneer zy zig in denzelfden persoon vereenigen. Zie daar dan wederom een nieuw punt van bekostiging.
De hooge of bergachtige landen zyn ten aanzien van de zoort van aarde zeer verschillende. De één, die zandig is, en op eene groote vlakte niets dan lage planten voortbrengt, wordt Savane, of zand-woestyn genoemd. Op zommigen derzelven echter wassen groote boomen, waar onder men 'er vindt van die zoort van hout, het welk men onvergankelyk noemt, en ander hout van de meest gewaardeerde kleuren. Eenige deezer landen bestaan uit een mengzel van zand, en blaauwachtige kley, waar in weinig zelfstandigheid gevonden wordt. In zeer veelen is een mengzel van zwart zand en yzerachtige deelen. Men vindt 'er zonder steenen, anderen wederom vol steenen, en eindelyk eene derde zoort, geheel met rotsen bedekt. Deeze steenen en rotsen bevatten yzer, of granit-steenen. De landen, die, of over 't geheel, of in afzonderlyke gedeelten, zulke steenen opleveren, bestaan uit eene aarde, dan eens zwartachtig, dan eens graauw, geel of roodachtig, met eene verscheidenheid van mengelingen en schakeeringen.
Schoon voornaame Schryvers [17] van Guiana sprekende, over 't algemeen, zig verklaaren tegen het bebouwen der hooge landen, als zynde koud en onvruchtbaar, verdienen zy egter alle dit oordeel niet. Men vindt aldaar eenige Plantagiën, die naar den wensch van hunne eigenaars zyn uitgevallen. Op de hooge landen bezit de Staat eene groote en schoone Plantagie van Nagelboomen, die volmaakt wel gelukt is. Met dit al is het eene waarheid, dat deeze hooge landen grootendeels weinig geschikt zyn tot het aanleggen van groote beplantingen, die eenen ryken en vetten grond vorderen, en dat de meeste lage landen den voorrang verdienen.
De eerstgemelde hebben niettemin ook eenige voordeelen. Men kan dezelven gemakkelyker tot stand brengen; zy brengen veel eer vrugten voort, en verëisschen veel minder kosten. Men vindt 'er de beste zoort van hout. Aldaar zyn ook aangenaame liggingen, af hellingen, die tot zekere zoort van handwerken byzonder geschikt zyn, stroomend water, en steenen tot het maken van gebouwen. Deeze zelfde landen zyn meer geschikt tot her planten van Manioc, die het voornaamste voedzel uitmaakt voor de arbeiders, landbouwers en inboorlingen. Daarënboven zyn zy nooit wel bearbeid geworden. Nimmer heeft men 'er geweten, wat het was den grond om te ploegen, zoo als men dit in Frankryk, en in de meer gevorderde Volkplantingen doet.
Men kan op die gedeelten der hooge landen, die in de Savanen liggen, fokkeryen van groot vee met hoop van eenen goeden uitslag aanleggen. Met de behoorlyke voorzorge zoude de fokkerye van paarden 'er zelfs gelukken. Fransch Guiana bevat bovendien in verscheidene landstreeken geheele bergen, waar in yzer-mynen van een uitmuntend alloy, en tot allerleye werk, zelfs tot het maken van geschut, geschikt, gevonden worden. De mynstoffen zyn hier ryk en in overvloed. Het levert van vyf-en-veertig tot tachtig ten honderd op. De plaatsen, waar dezelve voor handen zyn, zyn met hout bedekt, het geen de bewerking der mynen zeer gemakkelyk maakt.
Eene der voornaamste rykdommen van Guiana bestaat in een groot aantal van onderscheidene zoorten van timmerhout. Men kan die in drie zoorten verdeelen. De eene, bekend onder den naam van zacht of wit hout, moet geheel en al worden weggeworpen, als veel te ligt, en van te korten duur zynde. Tot deeze zoort behooren de Mapa, de Pekeïa, en het Bananen hout. De andere zoorten van eenen geheel tegenstrydigen aart, als de voorgaande, zyn hard, in één gedrongen, en zwaar, grootendeels van eene bruine of donkere kleur, maar zomtyds rood, of helder geel. Deeze wederstaan den bytel en de zaag. Het erf van dit hout is glad en fyn, en het is voor de fraaiste polysting vatbaar. Dit hout heeft billyk den naam van onvergankelyk hout verdiend; eene uitdrukking, waar door men niet letterlyk verstaan moet, dat het nooit vergaat, maar dat het veel beter stand houdt, dan het beste van ons hout, misschien by voorb. in de evenredigheid van tien tot vyftig jaaren.
Onder de derde zoort vindt men 'er verscheiden, die de schoonste stukken, in lengte en breedte, opleveren, om tot het bouwen van schepen te dienen. Hier toe behooren het courbari-hout, het bagasse-hout, het acoma-hout, het balata-hout, het couratari-hout, het agouti-hout, het macaco-hout, het groen ebben-hout, het pok-hout, het yzer-hout, het hout, genaamd coeur-dehors, het letter-hout, het satyn-hout, het tendre à cailliou, het hout van St. Martin, het mannetjes roozen-hout, en verscheide andere zoorten. Het gewigt van een vierkante voet van deeze zoorten van hout verschilt van tachtig tot drie en negentig ponden, en daar het gevolgelyk zwaarder is, dan eene gelyke hoeveelheid water, zoo dryft het zelve niet.
Echter is 'er nog eene zoort tusschen de eerste, die tot niets dient, en de andere, die ongemeen hard is. Deeze zoort van hout is vast, en minder moeielyk om te bewerken. Hier toe behooren het acajou-hout, het violetten- of amaranthus-hout, het zwart ceder-hout, het geel cederhout, het wyfjes roozen-hout, enz. enz. Dit hout weegt van veertig tot zeventig ponden de vierkante voet, en dryft by gevolg op het water. Het is tot onderscheidene gebruiken in den zee-scheepsbouw geschikt.
Onder deeze onderscheidene zoorten van hout zyn 'er, die eene bittere of speceryachtige hoedanigheid hebben, die de insecten en zee-wormen, voor de schepen zoo verderffelyk zynde, verdryven. 'Er zyn wederom anderen, die in het water versteenen, en in het zelve nimmer vergaan. Men ziet 'er in de bosschen van Guiana, die door ouderdom, of eenigen stormwind omgevallen, een reeks van jaaren lang, de guurheid van het weder, en eene byna aanhoudende vochtigheid hebben doorgestaan, zonder dat zy daar door verder, dan in het spint, bedorven waren.
Men heeft ligtvaardigryk en zonder onderscheid te maken, tegen alle deeze zoorten van hout tegenwerpingen gemaakt, die dezelven hebben doen verwerpen.
De eerste is derzelver groote zwaarte. Maar deeze zwarigheid beantwoordt zig ligtelyk in deezer voegen, dat de scheeps-timmerman, na zyne berekening gemaakt te hebben, van het zwaarste hout die gedeelten maakt, welke onder water zyn, en de hoogere gedeelten van ligter hout, het welk dit land insgelyks oplevert. Hy zal daar door het middenpunt van zwaarte van zyn schip des te meer naar de laagte drukken, en het zal daar door veel minder ballast noodig hebben, en een grooter ruim uitleveren.
De tweede zwarigheid tegen dit hout is deszelfs al te groote hardheid. Schoon dit deszelfs deugd bewyst, heeft nogtans deeze tegenwerping eenigen grond. De werkzaamheden van den scheeps-timmerman zouden daar door zekerlyk vermeerderd worden, maar daarentegen zoude het werk van eene groote duurzaamheid en van eene onvergelykelyke stevigheid zyn.
De derde tegenwerping wordt ontleend van de moeielykheid in het hakken van dit hout, en de kosten der vervoering. Men beweert, dat dit hout veel te duur zoude komen te staan. Dit zoude ook in de daad zoo zyn, indien men het ging haalen uit die landstreeken, die verre van de Rivieren en Zee-kusten zyn afgelegen; maar men treft het in groote meenigte aan in de nabyheid van de Rivier Oyapoc, werwaarts de toegang zeer gemakkelyk is.
De bosschen en binnen-landen van Guiana brengen, behalven verscheidene zoorten van timmerhout, ook voort Banilje, Salsaparilla, elastieke gom, Gom Copal, en veele anderen. Men vindt aldaar verschillende zoorten van natuurlyke speceryen, als kreeften-hout, en de Puchiri, een zoort van muscaat, de balsem Copaïva, de balsem Peru, de kassia, de simaruba, de ipecacuanha, de pareira-brava, eene wasch van planten, zwarte wach, anders bekend onder den naam van wasch van Guadeloupe, uitmuntende honig, een zeker goed, mieren-nest genaamd, en bestaande uit een zagt dons, van eene geelachtige kleur, het welk men vindt op uitloopende bladeren van den Latanus-boom, en dat eene hoedanigheid bezit verre boven de beste bekende zwam, om het bloed te stelpen; eindelyk ook hout, om verswaaren van te maken, en een aantal andere voortbrengzels, die nog geenen naam hebben.
Geheele bosschen van Cacao-boomen groeijen ook natuurlyk in het binnenste gedeelte des Lands, maar op verre afstanden. Het bevat ook mynen van dat fraaije rots-kristal, het welk men, onder den naam van steenen van Cayenne ook wel aan het strand, en aan de oevers van zommige Rivieren ontmoet.
De eerste voortbrengzels van dit Land waren de Roucou, het Catoen en de Suiker. De korrel van de laatstgemelde is veel grooter, en beter gekristalliseerd, dan op de Eilanden. Het catoen is ook van eene ongemeene fraaiheid, en is altyd in den koophandel veertig of vyftig guldens op de honderd ponden meer waardig, dan dat van de Eilanden. Men weet, dat men te Cayenne de Roucou beter, en in grootere meenigte maakt, dan in alle andere Volkplantingen. Cayenne was de eerste onder alle Fransche Volkplantingen, alwaar koffy geteeld werdt. Het is bekend, dat na de Moka-Koffy die van Cayenne de beste is. Men is altyd in het begrip geweest, dat het eenige overloopers waren, die, in 't jaar 1721, dezelve van Surinamen, werwaarts zy gevlucht waren, medebragten, en daar door Vergiffenis van straf erlangden; zeker Geschiedschryver heeft in 't kort opgegeven, dat dit eene weldaad was van LA MOTTE AIGRON, die, in 't jaar 1722, middel wist, om versche koffy-boonen uit deeze Hollandsche Bezitting mede te brengen, in weerwil van het verbod, om dezelve, nog in de schil zittende, te mogen uitvoeren. Tien of twaalf jaaren later, plantte men Cacao, die weelig voortteelde. De Indigo, of liever de plant, waar van de Indigo voortkoomt, kwam voorheen zeer goed te Cayenne voort, en dezelve was zeer geacht. "Deeze plant, die de voornaamste rijkdom der Volkplanting uitmaakt, zegt BARRERE, is zoo sterk in verval geraakt, en brengt thans zoo weinig op, dat het naauwlyks der moeite waardig is". Het schynt, dat men de reden daar van in de plant alleen niet zoeken moet. De Indigo is, volgens DE PREFONTAINE, (in zyn Maison rustique de Cayenne,) eene den beste aankweekingen in America, maar ook één van de teederste. 'Er wordt aan de zyde van hem, die dezelve wil voortteelen, de grootste oplettendheid verëischt, en misschien ook de beste zoort van grond. "ROUSSEAU, dus vervolgt dezelfde Schryver, is de eenige, wien het gelukt is, om met voordeel Indigo te maken. Hy heeft de zyne tot die fraayheid gebragt, dat zy, die lust hebben om dit vak van landbouw te beoeffenen, daar door behooren te worden aangemoedigd; en dit wederspreekt de voorgewende onmogelykheid, als of de inwooners van Cayenne in dit vak niet zouden kunnen slagen". Nieuwere berigten brengen mede, dat de Indigo op lage landen zeer wel voortkoomt; maar zy vordert oppassing, zonder welke alles te gronde gaat.
De Oost-Indische speceryen, en alle de lekkerste vruchten der warme Landen, groeijen welig in Guiana. Verscheiden komen 'er even goed voort, als op de Moluksche Eilanden, of op Ceylon. Men kan zig onder anderen tot bewys beroepen op de beplanting van Nagelboomen, welke men aantreft op de Plantagie la Gabrielle, den Staat toebehoorende. Deeze boomen hebben aldaar vrugten voortgebragt, die in hoedanigheid aan de Oost-Indische gelyk bevonden zyn. De eerste planten zyn van Isle de France naar Cayenne overgebragt, alwaar zy onder het opzigt van MAILLERT DU MERLE zyn geplant geworden. In 't jaar 1778 ontfing RAYNAL, die door de geheele weereld kennis en gemeenschap had, van daar een tak, waar aan de kruidnagelen gevonden werden. Volgens het berigt van den Burger LESCAILLIER, hebben de jaaren 1785, 1786 en 1787 deeze vrucht, telkens met eene jaarlyksche vermeerdering, voortgebragt, tot dat men in de jaaren 1788 en 1789, op deeze Plantagie la Gabrielle, verscheiden honderde ponden heeft ingeöogst. By zyn vertrek van Guiana, in 't jaar 1788, bevondt zig deeze Plantagie in eenen bloeijenden staat.
Behalven deeze voortbrengzels, de bron van groote rykdommen, levert de grond der Volkplanting van Cayenne alles op, wat tot levens-onderhoud van derzelver inwooners noodig is. De tuinen zyn aldaar vol met moeskruiden, als latuw, kervel, pimpernel, cichorey en sellery. Men teelt aldaar kleine erweten, komkommers, kampernoeljes, water-meloenen, die van een lekkeren smaak zyn. De Fransche vrugtboomen kunnen, wel is waar, zig naar deeze luchtstreek niet voegen, maar men heeft in derzelver plaats de vrugten van dit Land, als de geele en witte Ananas, de Papaye, en eenige anderen, die op verschillende wyzen worden ingelegd. Men weet, dat de citroenen en orange-appelen aldaar in zoo grooten overvloed zyn, dat men 'er weinig werk van maakt.
Het is veel aangenaamer zyn verblyf te houden op de Plantagiën, dan te Cayenne zelve. Men heeft aldaar aan niets gebrek, vooral by de Planters, die eenigzints bemiddeld zyn, en vooral, wanneer 'er koopvaardy-schepen aankomen. Men houdt doorgaans eene wel voorziene diergaarde, alwaar men varkens, kalkoenen, eendvogels, duiven en hoenders aankweekt, die goed zyn om te eeten, wanneer men ze eenigen tyd met geerst gevoed heeft. Daarënboven heeft men één en zelfs meerder jagers en visschers, die wild en visch bezorgen: de laatstgemelde is uitmuntend. Behalven de zoorten, die aan de Eilanden onder den wind gemeen zyn, leveren de Zee en Rivieren eene meenigte anderen op, die elders geheel onbekend zyn. De Krabben verschaffen ook een zeer voornaam levensmiddel. Zy zyn het gewoone voedzel der Indianen, en van de min gegoede inwooners. Deeze dieren teelen in het onëindige voort, om dat men de oplettendheid gebruikt van alleen de mannetjes-krabben te vangen, en de wyfjes te laten, die altyd eene verbaazende meenigte eijeren in zig hebben.
Onder de water-vogelen telt men de Ganzen, de Eendvogelen, de Lepelganzen, de Fregat-vogelen, allen goed om te eeten. De land-vogelen zyn graauwe Patryzen, zoo dik als een Kapoen, en zeer goed van smaak, schoon een weinig droog; Faisanten, die kleiner, en zoo goed niet zyn, als in Frankryk; Ringelduiven, Tortelduiven, Merels, Leeuwriken, Brom-vogeltjes; en eene meenigte andere groote en kleine vogelen, waar onder men moet rekenen de Papegayen, die zeer talryk zyn, en eene uitmuntende soep verschaffen.
Men kweekt ook Schapen, Geiten, en verscheiden kudden van Ossen aan. Om hun goed weiland te bezorgen, steekt men in de maanden Augustus en September, de Savanen in brand. Deeze landen, dus afgebrand zynde, doen, in het begin van het regen-saisoen, heerlyk gras uitspruiten. Dus zyn de ossen en schapen in Guiana van beter smaak, dan op de andere Eilanden. Men brengt aldaar meel, spek, en allerleye zoorten van wyn; als mede een groot aantal gewerkte stoffen, die tot kleeding noodig zyn.
Met zoo veele voordeelen, door de Natuur zelve geschonken, zal ongetwyffeld de Volkplanting van Fransch Guiana voorspoedig zyn, wanneer vreedzamere omstandigheden gedogen zullen, dat de Regeering en byzondere persoonen 'er zig mede bezig houden. Deeze landstreek maakt eene Volkplanting uit, waar van de Stad Cayenne de hoofdplaats is. Men weet aldaar van geene in- en uitgaande rechten, waar mede de koopwaaren bezwaard zouden worden.
Plaat.
XL. De beruchte GRAMAN-QUACY; te plaatsen tegen over
XLI. De Haay en Zuigervisch
XLII. Kaart van een gedeelte van Fransch Guiana
[1] Het is een heestergewas of boompje van middelmatige hoogte. Het brengt één of meer stammen voort van een duim in den omtrek, die zes of agt voeten hoog groeijen, alvoorens takken te doen uitspruiten. Tot dat de stammen beginnen takken te schieten, zyn zy over haare geheele lengte van bladeren voorzien, die zy doorgaans na het vormen der takken laten vallen.
De stam van dit boompjen is langwerpig rond en grysachtig. De jonge uitspruitzels hebben eene groene schors met eenige weinige witte stippen; die van de takken is, in het eerste begin, van eene fraaije roode kleur naar het bruine hellende, en ouder wordende met eenige grysächtige lynen geteekend. De bladen groeiën wederkeerig, en bestaan uit drie of vier reijen van blaadjes zonder steelen, maar van eene eironde gedaante. Het Quacy-hout is zelden zonder bladeren.
Dit boompje is alleräangenaamst voor het gezicht, uit hoofde van de meenigte zyner roode bloemen, en de verscheidenheid van kleuren in deszelfs bladeren. De wortel, het eenige gedeelte van den boom, het welk gebruikt wordt, is ligt, en geheel van week hout; deszelfs schors is fyn, grys en knoestig, en op zommige plaatsen als gespleeten. Deeze wortel is, even als de geheele boom, uittermaten bitter. Men oordeelt dit hout zeer balsemächtig te wezen, en door zyne bitterheid geschikt, om zuure stoffen en verrotting te wederstaan. Men bedient 'er zig in America van tegen de tusschenpoozende, aanhoudende, kwaadäartige, en rotkoortsen. Men neemt het in als een poeder, en, om des te beter te werken, als een afkookzel in wyn of water. Het is nog maar weinige jaaren geleden, dat dit middel in Europa in de Geneeskunde is ingevoerd. Men bedient zig ook van een aftrekzel van dit hout in wyn, tegen de jicht, en om de maag te versterken. In één woord, het Quacy-hout kan het gebrek van de Kina vervullen.
Aanteek. van den Franschen vert.
[2] De koffy wierd in 't 1554. uit Arabië naar Constantinopolen overgebragt.—Omtrent in het midden van de zestiende eeuw wierd derzelver gebruik te London ingevoerd; en in 't jaar 1728, plantte de heer NICOLAAS LAWS de eerste Koffyboon te Jamaica.
Aanteek. van den Schryver.
Men heeft reden te gelooven, dat de Italianen de eerste onder de Christen volken zyn, by welken deeze beroemde drank is ingevoerd. Zy is vervolgens voor het jaar 1643 naar Parys overgebragt. 'Er zyn bewyzen, zegt AUBLET, dat geduurende de regeering van LODEWYK XIII, onder het kleine Gerechtshof te Parys, gekookte koffy verkogt wierd, onder den naam van cahové of cahovet. De Turken noemen dezelve cahveh, het welk koomt van het waord cahoah of cahoueh, waar door de Arabieren dien drank aanduiden, dien zy het eerst gekend en in gebruik gebragt hebben; schoon dit Arabisch woord allen drank in 't gemeen beteekent. Het is waarschynlyk, dat 'er niet zeer veel van verkogt wierd, en dat dit niet lang geduurd heeft.
Het jaar 1669, in onze Geschiedenis over bekend door het plechtig Gezandschap van SOLIMAN AGA, die door Sultan MAHOMET IV aan LODEWYK XIV gezonden wierd, moet gehouden worden voor het waare tydperk van de eerste invoering van het gemeene gebruik der koffy te Parys. Deeze Gezant, en zyn gevolg, boden, volgens de gewoonte van hun Land, deezen drank aan de Hovelingen, en verdere persoonen, die uit beleefdheid aan den Turkschen Minister een bezoek gaven, waar door veele inwooners deezer hoofdstad 'er smaak in kregen, en 'er zig aan gewenden.
Aanteek. v. d. Franschen Vertaler.
[3] Alle vrylating is, in de Volkplanting van Surinamen, aan de volgende bepalingen onderhevig: indien dezelve geschiedt ten voordeele van een manspersoon, is deeze genoodzaakt de Volkplanting tegen derzelver binnen- en buitenlandsche vyanden te dienen: de vrygelatene, van welke kunne die ook zy, kan geen getuigenis geven tegen zynen ouden meester; en indien hy in de Volkplanting koomt te sterven, erft zyn voorige meester het vierde gedeelte zyner nalatenschap.
Aanteek. v. d. Schryver.
[4] Daar de laatstgemelde zynen post kortlings heeft nedergelegd,heb ik het genoegen het Publiek te berigten, dat de Heer FREDERIK, die brave Officier, waar van ik zoo dikwils gesproken heb, en die, eenigen tyd bevoorens, onder het krygsvolk der Sociëteit van Surinamen te rug keerde, in het jaar 1792. tot Gouverneur der Volkplanting benoemd wierd.
Aanteek. van den Schryver.
[5] Deeze Officiers, welken men steeds als de waare vertegenwoordigers van de Schotsche Brigade beschouwde, zagen hunne braafheid beloond door het herstel van deeze oude krygsbende, onder bevel van den Generaal FRANCIS DUNDAS; en dezelve wierd naar Gibraltar in bezetting gezonden.
Aanteek. van den Schryver.
[6] Haar broeder HENDRIK, die zyne vryheid verkregen had, ondervond het zelfde lot.
Aanteek. van den Schryver.
[7] Exposé des moyens de mettre en valeur & d'administrer la Guiane.—Eén Deel in 8vo; met een Kaart: by DUPONT, rue de la Loi.
[8] Dit is geschreven in 't jaar 1786. De hoeveelheid van de voortbrengzels deezer Volkplanting is tegenwoordig ten minsten verdubbeld.
[9] De Hollandsche roede is van 12 voeten Rhynlandsche maat, het welk ten naasten by 11 Fransche voeten. (of 3 metres, 572,) uitmaakt.
[10] De groote verwagting, die men van Fransch Guiana had opgevat, deed aan het zelve eenigen tyd den naam geven van Middel-lynig Frankryk, of France Equinoxiale.
[11] De Burger LESCAILLIER ontvouwt dit verschynfel op eene voldoende wyze, in zyn werk, ten titel voerende: Exposé des moyens de mettre en valeur, & d'administrer la Guiane, &c. chez Dupont, imprimeur-libraire, rue de la Loi, Nº. 1231.
[12] PIERRE BARRERE, Correspondent van de Koninglyke Academie der Wetenschappen te Parys, en Genees-Kruidkundige van den Koning op het Eiland Cayenne.
[13] ANTOINE BIET, de opperste der Zendelingen, die toen naar Guiana vertrokken, verhaalt, dat elk der deelgenooten, welken men Seignieurs associés noemde, het bevel wilde voeren. ROIVILLE lag ziek, toen hy vermoord wierd. Hy scheen 't lot, het welk hem over het hoofd hing, te voorzien, en was zeer ontroerd van geest. Den 17 September 1652, omtrent middernacht, werd BIET door een zeer sterk geraas ontwaakt; en op het zelfde oogenblik hoorde hy een geroep: Werp dien schurk in de zee. Willende zien wat 'er gaande was, wierd hy te rug gestooten. Kort daar op deeden hem de moordenaars by hun komen. Hy beklom de hut, en schrikte op het zien van het bed van den Generaal, geheel met bloed besmet, en waar op twee bebloede baijonnetten lagen. Men verklaarde aan den Zendeling, dat de deelgenooten raadzaam geöordeeld hadden zig te ontdoen van eenen man, die het voornemen had hen allen van kant te helpen. BIET ging heen; maar des anderen daags liet men hem wederkomen, hem aanzeggende, dat hy den dood van den Generaal aan al het scheepsvolk zoude hebben bekend te maken. De Geestelyke was 'er zeer verlegen mede. Hy besloot echter te gehoorzamen, maar hy deed zulks, zonder den gepleegden moord te rechtvaardigen.
[14] Men kan niet zonder yzing aan den naam van Kourou denken, zegt de Burger LESCAILLIER; aan die plaats, alwaar 13000 menschen het leven lieten, en de slachtöffers werden van een ontwerp, het welk misschien uitvoerlyk geweest was, indien het met gematigdheid en voorzorge was aangelegd geweest; alwaar de Staat dertig millioenen aan onkosten verspilt heeft, met geen ander gevolg, dan dat, deeze ongelukkige Volkplanting een geruimen tyd haare achting verloren heeft; terwyl men aan den aart der luchtstreek toeschreef, het geen slechts de misslag der Regeering, en het gevolg van een verkeerd overleg was. (Exposé des moyens de mettre en valeur, & d'administrer la Guiane, an VI.)
[15] In de ver af gelegene Binnen-Landen zyn Indianen van eene verhevene gestalte, en sterk gespierd.
[16] Ik vermeene alhier, ter eere van deeze beide huwelyks verbintenissen, te moeten herïnneren, dat het geen de Burger LESCAILLIER gedacht en beproeft heeft, overëenkoomt met den raad, door RAYNAL gegeven, in zyne Histoire Philosophique des deux Indes, Liv. XIII. Tom. III. pag. 359. & suiv. Edit. in 4º.
[17] Zie RAYNAL, Livr. XIII. pag. 291. Edit. in 4º.